‘Janus’, zo noemt Lambert Bidloo Jan van Hoogstraten (1662-1736) (jongere broer van de geleerde David) in zijn Panpoëticon Batavûm, ‘de poëet met de twee gezichten’. Het goede gezicht, aldus Bidloo, toont hem als dichter van stichtelijke verzen, zoals De Kruisheld (1712), een epos over de apostel Paulus, en de Zegepraal der Goddelijke liefde (1709), een bundel vrome zangen en zinnebeelden. Daarin alleen aardt Jan naar zijn vader François, oordeelt Bidloo terecht. Het kwade gezicht echter toont de meedogenloze satiricus achter een verzameling Schimp- en Hekeldigten (1698, 1707), venijnig, kwetsend, tot karaktermoord toe.
Dit tweede gezicht bevalt Bidloo allerminst: ‘het mocht Van Halen eens beletten voort te werken aan zijn dichtersportretten’. Maar deze was blijkbaar minder teerhartig en schilderde gewoon Jans beeltenis. Overgeleverd is het niet, maar er resteren voldoende portretten om zijn scheldnaam ‘schele Jan’ te kunnen duiden. Evenzeer als naar zijn oogafwijking verwijst die naar enkele dubieuze karaktertrekken, zoals zijn neiging tot afgunst en kwaadaardigheid. Naast zijn wraaklust vormden die eigenschappen effectieve impulsen tot de ‘Letter-kryg’, die Bidloo zo hartgrondig verfoeide. Naar eigen zeggen wist deze vóór het schrijven van zijn Panpoëticon van Jans bestaan niet af, en mogelijk daarom laat hij het in deze eerste kennismaking bij die twee gezichten. Maar er waren er meer.
Jans vader was boekhandelaar, in Rotterdam en Dordrecht. Na zijn vertrek uit Dordt nam Jan de zaak aldaar over. Maar al spoedig verruilde hij dat werk voor een baan als ‘commies ter Recherge’, waarin hij belast was met het innen van belastingen. Dit ambt oefende hij jarenlang uit, met ettelijke, onvrijwillige overplaatsingen naar diverse steden, waar hij steeds ongelukkiger werd. In dat vak maak je geen vrienden, en Jan zeker niet. Hij trapte velen, ook hoger geplaatsten, op de tenen, om vervolgens met talloze gelegenheidsgedichten barsten in de relaties te repareren, of in het gevlij te komen. Was hij al bedreven in schimpen, vleien kon hij evenzeer.
De geneugten des levens schuwde hij intussen niet. Graag greep hij de fles, en berucht werd hij om zijn langdurige concubinaat met Ida van Koeverden, na het stuklopen van zijn roerige huwelijk. Dat leverde tal van frivole minnezangen en drinkliederen op. In dit kader past ook de curieuze bundel Spiegel der alderschoonste cortisanen deses tijds (1701). Minder markant toonde hij zich als dichter van toneel en historische poëzie; logisch dus dat ook die gezichten buiten Bidloos blikveld vielen.
Verder lezen
Elly Groenenboom-Draai, 1995-1996. ‘De schele droes op drift. Jan van Hoogstraten aan IJssel, Waal en Maas’. Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 18a, b en 19.
Elsina Groenenboom-Draai, 2013. Oog om oog. De karaktermoord van Jan van Hoogstraten op de Dordtse coccjaanse predikant-theoloog Salomon van Til.[…] Twee satirische gedichten uit 1698.