’t Gevalt myn Digt-lust, hier den Lands-lien op te dragen
Een Man, die in den Styl van Vaarssen onzer dagen
Zoo min berisp’lyk is, dat, buyten Vittery,
En Spinne-Vuyligheyd, op zyne Poësy
Digt-kondig Onderzoek, hoe fyn, hoe scharp, kan smalen,
Of door Bet-wetery ten opspraak afterhalen.
‘k Meen Ansloo , wiens Gedigt , van ’t bloeien myner Jeugd,
Als dat van Zuylichem tot heden my geheugdt,
En des verdienstig, door myn dank’bre pligt verschuldigt,
Het Panpoëticon te werden in gehuldigdt.
Bidloo (1720), Panpoëticon Batavum, 127.