Die elk deedt lachen, wordt hier nu van elk beschreit.
Hy dwong het volk door klucht te luistren naar hun plichten.
Zoo baard’ hy deugdt door jok, dat errenst wierdt ontzeidt.
Wie dat geen Preekstoel vreest, heeft vrees voor hekeldichten.
Jan Vos (1662), in: Alle de Gedichten I.