Rampzalig nachtgespuis van razende Ongodisten,
Die Godt natuur noemt, gout uw’ Godt schat, of den buik:
Vertrek van waar gy komt, keer hellewaart, en duik,
Met al uw doornige en verwarde Spinozisten.
Waanwysheit, die u dient van blinde Epikuristen,
Of Mahomets gebroet, lokt zielen in haar fuik
Vergeefs met snode kunst van reênloos reêngebruik:
Godts waarheit triomfeert, en tart al ’s afgronts listen.
Men lett’, hoe HALMA ’t recht van aller dingen Heer.
Met pers en pen vertolkt, en eigen bladt verweer’.
De hel mag zulk een werk begrimmen: zalige Engelen
Begroeten ’t met muzyk. My dunkt alrede, ik hoor
De wachters van Godts troon met vreugt in ’t hoogste koor
Wie voor Godt eer dus pleit, een’ lof- en eerkrans strengelen.
J. Vollenhove