Ter geleide van mijne beeltenis, in het Pan Poëticon Batavûm, thans behorende aen den heren Arnoud de Jonghe.
Geen straalende eerzucht, uit verblinden waan geboren,
Zend hier mijn Beeldtenis in Phoebus Tempelchooren,
Waar ’t Panpoëticon, aan ’t kunstenkweekend IJ,
De Dichters lauriert om hunne Poëzij:
Maar ik voldeed alleen aan ’t vurige verlangen
Van Kunstmeçeen de Jongh, om in een’ hoek te hangen.
Abraham Blussé (1771), Arnoud van Halen’s Pan Poëticon Batavûm verheerlijkt, 223.