Willem Baudart (1565 – 1640) vluchtte als kind met zijn ouders uit het Vlaamse Deinze naar Engeland. Als predikant, geleerde en bijbelvertaler leefde hij volgens zijn motto labor mihi quies: ‘in de arbeid vind ik mijn rust’. Hij maakte naam als bijbelvertaler en geschiedschrijver. In 1598 stemde hij in met het verzoek van de Gelderse synode om op te treden als revisor van de bijbelvertaling van Marnix van St.-Aldegonde. Die had zich na de val van Antwerpen in 1585, waar hij tot dat moment burgemeester was, aan een vertaling gewijd, maar was in 1598 overleden.
Het werk vlotte slecht, en uit irritatie vroeg Baudart toestemming aan de Gelderse synode om zelf een vertaling te maken, op basis van de Duitse Bijbel van Piscator. Daarvoor kreeg hij echter geen steun. Ondertussen publiceerde hij in 1605 een boek met vertalingen en verklaringen van christelijke spreuken, Apophthegmata Christiana Ofte Ghedenck-weerdighe, Leersaeme ende aerdighe Spreucken, van vele ende verscheydene Christelijcke, ende Christengelijcke Persoonen ghesproken. Het werk is in de zeventiende eeuw vele malen herdrukt. Een jaar later publiceerde Baudart een controversieel en kritisch vlugschrift, Wech-bereyder op de verbeteringhe van den Nederlandtschen Bybel, met kritiek op de bestaande bijbelvertalingen en een oproep om snel tot een nieuwe of verbeterde vertaling te komen.
Toen de Dordtse synode in 1618 eindelijk besloot tot het maken van een geheel nieuwe vertaling, direct gebaseerd op de grondtalen Hebreeuws en Grieks, werd Baudart benoemd als een van de vertalers van het Oude Testament. Maar het zou nog enige tijd duren voor men aan de slag kon. Deze tijd besteedde hij aan de geschiedschrijving van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Zijn Memorien ofte kort verhael der ghedenckweerdighste geschiedenissen van Nederlandt ende Vranckerijck principalijck […] verscheen in 1620, vier jaar later gevolgd door een uitgebreide versie. Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek uit 1914 oordeelt: “[Z]ijn waarde ontleent het werk aan de vele officieele en andere stukken, die ongeveer een derde gedeelte ervan beslaan, en aan de vele berichten, die nergens anders worden aangetroffen.”
Vanaf 1626 werkte Baudart dan eindelijk aan de Bijbelvertaling. Hij verhuisde met zijn gezin naar Leiden, waar hij tot de verschijning van de Statenvertaling in 1637 verbleef. Over de periode van het vertaalwerk schreef hij aan een vriend dat hij in zijn leven nog nooit zo ‘geblockt’ had als hij nu op zijn oude dag moest doen.
Verder lezen
C.C. de Bruin, 1937. `Voorgeschiedenis van de totstandkoming der Statenvertaling.’ In: De Statenbijbel en zijn voorgangers.
Henk Duits, 1986. `Een curieus pamflet. Baudartius’ Iaer-clachte over den schreckelijcken moort begaen aan Henricvm IIII.’ In: H. Duits e.a. (red.), Eer is het lof des deuchts: opstellen over renaissance en classicisme aangeboden aan dr. Fokke Veenstra (p. 119-134)