MENU

De Amsterdamse dichter Reyer Anslo (1626-1669) voer in september 1649 met een vriendengroep de Rijn af.  Het reisgezelschap was op weg naar Rome om daar het katholieke jubeljaar bij te wonen. Bij het Duitse Bingerloch schreef Anslo het weemoedige gedicht ‘Afscheit van Amsterdam’, waarin hij, geïnspireerd door de Rijntocht, reflecteert op twee andere wateren op zijn route: de achtergelaten Amstelstroom en de langverwachte Tiber. Het geeft een dubbel gevoel. De ik-persoon betreurt zijn vertrek van zijn ‘voetstervliet’, maar wordt tegelijkertijd bevangen met een verlangen
om te reizen. Vaderlandsliefde doet hem tot drie keer toe naar huis omkijken, maar uiteindelijk wint de Wanderlust het van de heimwee.

Toen keerde ik my heel twyflend langs de brug
By Nieuwersluis tot driemaal toe te rug
Naar Amstels vesten,

Tot dat myn geest, bevangen met een’ tocht
Tot reizen, my weêr aan het reizen brocht,
En sprak op ’t leste:
Op, maak u op, om met een’ hoogen toon
Te Rome voor des Tybers Myterkroon
Latyn te spreken.

Kort hierna arriveerde Anslo in Rome, waar de doopsgezinde dichter zich bekeerde tot het katholicisme, carrière maakte in de kerk en uiteindelijk vaste verblijfplaats vond. Het melancholieke reisgedicht werd daarmee breekpunt in Anslo’s oeuvre. Terwijl hij eerst met gelegenheidspoëzie — lijkdichten, bruiloftsverzen, een gedicht op een eerste-steenlegging — voor de Republiek arbeidde, wijdde hij zich na zijn emigratie hoofdzakelijk aan Italië.

Goed voorbeeld daarvan is De pest tot Napels, een lang gedicht dat in soms gruwelijk detail de Italiaanse pestepidemie van 1656 beschrijft. Als neutrale observator verhaalt Anslo de prange
nde situatie. Hij beschrijft heet van de naald de verwoestende kracht van de pest, een ziekte die 200.000 levens eiste en de bevolking van Napels feitelijk halveerde. Gezien de urgentie van die gebeurtenis is het dan ook wat wrang dat het gedicht pas in 1713 ter perse verscheen, 57 jaar na dato, in R. Ansloos Poëzy, uitgegeven door Joan de Haes.

Incidenteel sluit het aan bij Joannes Six’ dichtbrief aan Anslo, waarin Six zijn reizende collega-dichter speels vermaant dat hij per post nog steeds niets vanuit de Tiberstad heeft vernomen:

Lieve waar aan mach het faalen?
Weet men niet een pen te haalen?
Vindt men swaanwiek, gans, noch end?

Is de watermoole ontwent,
Van ’t gemaal der postpapieren?

Net als Six moest het Nederlandse publiek tot 1713 wachten op repliek. Met de bundel die toen uitkwam, werd Anslo aan Nederland teruggegeven.

Schermafbeelding 2016-03-20 om 21.14.10
Titelpagina van Ansloo’s verzamelde gedichten (1713)

 

Verder lezen

Paul Dijstelberge, 1995. `Reyer Anslo’s “Pest tot Napels”. Het theater van de dood.Literatuur 12.

Terug naar de artikelen