Pieter Rabus (1660 – 1702) werkte als notaris en was leraar op een gymnasium, maar besteedde het grootste deel van zijn tijd aan publiceren. Hij schreef gedichten, verhalen en vertalingen, en was een geboren criticaster: volgens hem waren de dichtkunst en de Nederlandse taal in zijn tijd ernstig in verval, met uitzondering natuurlijk van zijn eigen werk. Latere generaties gaven hem daarin geen gelijk.
Toch wist Rabus zich in positieve zin van zijn tijdgenoten te onderscheiden, doordat hij het eerste Nederlandstalige geleerdentijdschrift schreef. Dit verscheen vanaf 1692 onder de titel De Boekzaal van Europe (De bibliotheek van Europa), eerst anoniem, maar al snel zette Rabus zijn naam op de titelpagina. De Boekzaal bevatte Nederlandse samenvattingen en uittreksels van Nederlandse en buitenlandse wetenschappelijke en literaire werken, vaak in de vorm van omvangrijke citaten met kritische kanttekeningen. We zouden het nu een populair-wetenschappelijk tijdschrift noemen. Elders in Europa waren vergelijkbare tijdschriften verschenen.
Het geleerdentijdschrift was een typisch product van de vroege Verlichting. Rabus wilde via het tijdschrift de Nederlandse ‘platters’ ‘verlichten’. ‘Platter’ of ‘plattert’ was de aanduiding van iemand die geen Latijn kende, die ‘niet-taalkundig’ was, een leek. Toen er bezwaar tegen deze term gemaakt werd, liet de polemische Rabus weten dat hij de term niet minachtend had gebruikt; tenslotte kon iemand die niet ‘taal-rijk’ was, best ‘vernuft-rijk’ zijn; sterker nog, hij spoorde iedereen aan zijn moedertaal meer te cultiveren: ‘’t Ware te wensen, dat velen wat meer hun best deden om goede platters te zijn.’
Rabus schreef het tijdschrift grotendeels alleen vol: tot zijn plotselinge en vroegtijdige dood publiceerde hij iedere twee maanden een aflevering, wat in totaal opliep tot het enorme aantal van 9500 pagina’s. Opvallend is de gemeenzame en persoonlijke toon waarmee hij in zijn recensies de lezers rechtstreeks aansprak, met verzuchtingen als “Gy zult het niet qualijk nemen, hoop ik, goede lezer, dat ik U geen uittreksel van deze verzameling der kerkregelen voordisse. ‘k Hebbe de handen zoo vol ander werk, dat ik zonder dezelve te doorbladeren, liever wil voortgaan met boeken, die meer van mijn aas zijn”.
De recensies hadden soms een kritische toon. Vooral de (katholieke) kerk kreeg ervan langs: Rabus probeerde geloof en rede te verenigen en stak zijn hekel aan bijgeloof niet onder stoelen of banken. De boekbesprekingen vielen dan ook niet bij iedereen in goede aarde: de leden van de Kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Rotterdam deden een paar maal vergeefse pogingen het tijdschrift te censureren. En sommige geleerde tijdgenoten waren nog niet zo verlicht als Rabus: zij verzetten zich ertegen dat leken via het tijdschrift geïnformeerd werden over nieuwe ideeën op theologisch, filosofisch, (natuur)wetenschappelijk en politiek gebied.
Hoewel er rond het tijdschrift allerlei polemieken optraden, was het een succes, zowel voor lezers als voor boekhandelaren en auteurs. Rabus en zijn uitgever kregen veel boeken toegestuurd, want een bespreking leverde gratis reclame op. In 1701 brak de eigenzinnige Rabus met zijn uitgever en ging naar een ander. Na zijn dood werd het tijdschrift nog tot 1864 gecontinueerd onder een andere naam en met een korte onderbreking tussen 1710 en 1716. En ook andere uitgevers zagen brood in boekbesprekingen, zodat recensent uitgroeide tot een eerzaam beroep en niet meer een bijbaantje was, zoals voor Rabus.
Verder lezen
Peter Rietbergen, 1974. ‘Pieter Rabus en de Boekzaal van Europe.’ In: J. Bots (red.), Pieter Rabus en de Boekzaal van Europe 1692-1702.
Joost Kloek, 2008. `Een medium voor platterts: de opkomst van het literaire tijdschrift in de achttiende eeuw in Noord- en Zuid-Nederland.’ In: Elke Brems e.a. (red.), De tekst & de drager: nieuwe en oude media in de Nederlandse literatuur.