MENU
Door Bo Keulen

Pieter Nuyts

Een Brabantse ‘Mecenas’

Als zoon van een koopman en gouverneur in dienst van de VOC, kreeg Pieter Nuyts junior (1640-1709) het besturen met de paplepel ingegoten. Gedurende zijn verblijf in het kasteel van den Houten in Etten, vervulde hij verschillende bestuursfuncties in Noord-Brabant. Als schout van de vrijheid van Etten, Leur en Sprundel was Nuyts verantwoordelijk voor diverse bestuurlijke en gerechtelijke taken in deze regio. Het zou echter niet enkel een woon- en werkplek zijn, maar ook een inspiratiebron voor zijn literaire creaties. In 1697 verscheen zijn Bredaasche Klio: een bundel gedichten over gebeurtenissen in de stad Breda en omgeving, waarin de dichter zijn lof uitspreekt over koningen, stadhouders, huwelijken en veroveringen. Nuyts droeg zijn Bredaasche Klio dan ook op aan het stadsbestuur van Breda. Als dank betaalde de stad de eerste 150 exemplaren en gaf hem een stuk zilverwerk. Een gedicht waarin hij Willem III bij een bezoek aan Nederland welkom heet, leverde Nuyts zelfs een gouden eerpenning op van de koning-stadhouder.

Behalve historische werken schreef Nuyts ook toneelstukken. In 1694 werd zijn bewerking van Admetus en Alcestis in Amsterdam gedrukt. Het liefdesverhaal uit de Griekse oudheid, waarin Alcestis zich opoffert om het leven van haar man Admetus te redden, werd door Nuyts vertaald naar het Nederlands. In het voorwoord van de tragedie benadrukt de dichter dat de Nederlandse toneelkunst bewonderenswaardig is en daarom als voorbeeld moet dienen voor de Franse toneelpraktijk. Deze overtuiging spreekt ook uit zijn vertalingen van de hekeldichten van de Romeinse dichter Juvenalis, waaruit eveneens blijkt dat Nuyts het Nederlands als een zeer geschikte literatuurtaal beschouwde.

Rond 1662 trad Pieter Nuyts in het huwelijk met Petronella Bernagie, de dochter van de burgemeester van Breda. Dit leverde hem belangrijke connecties op. Door zijn echtgenote kwam Nuyts in contact met haar neef, toneelschrijver Pieter Bernagie, die hem inwijdde in het literaire en culturele milieu. Nadat Bernagie in 1699 overleed, moest er een nieuwe directeur worden gezocht voor de Amsterdamse schouwburg, een rol die Nuyts op zich nam. Dankzij een scherp oog voor talent herkende Nuyts veelbelovende auteurs die meer erkenning verdienden. Zoals veel auteurs tijdens de zeventiende-eeuw sprak Nuyts waardering voor zijn collega’s uit door middel van gedichten. In een puntdicht over dichteres Katharina Lescailje (1649-1711) prijst hij ‘haar Rymtapyt, door haar Vernuft en Pen geweeven’, dat toont ‘wat vlugger Geest haar schrander Brein bewoont’. Maar ook als mentor van dichter Jacob Zeeus (1686-1699) toonde Nuyts zijn betrokkenheid bij literair talent. Zeeus beschrijft zijn leermeester op zijn beurt als ‘de eenige Mecenas van de dichtkunst in deze lantstreek’.

Verder lezen

H.N. Ouwerling, 1893. ‘Pieter Nuyts, in zijn leven officier der Vrijheden Etten, Leur en
Sprundel, en diens Bredaasche Klio’. In: Noordbrabantsche Almanak, 1893

Anton van Duinkerken, 1957. ‘Het Turfschip van Breda als poëtisch motief’. In: Jaarboek de
Oranjeboom 10.

Terug naar de artikelen