MENU
Door Peter Altena

Pieter Nieuwland

Van wonderkind tot vroege dood

Toen Pieter Nieuwland op 14 november 1794, na een korte ziekte overleed, was hij net dertig jaar. Het dichterlijk beklag over zijn dood was omvangrijk, zijn verdiensten waren dan ook groot en de door hem gewekte verwachtingen nog veel groter. Ongetwijfeld speelde ook een rol dat Nieuwland twee jaar ervoor zijn vrouw en dochter had verloren. Alles wat hij aanraakte veranderde in goud, maar in een bestek van nog geen drie jaar stortte zijn wereld in.

Nieuwland was in 1764 geboren in de Diemermeer, als zoon van een oude molenmaker die hem zou onderwijzen in de wiskunde. Zijn moeder voedde hem in doopsgezinde geest op. Al op zijn zesde trok Pieter Nieuwland de aandacht van zijn omgeving: een wonderkind! Een bundeltje met Proefjes van het dichterlijk kunnen van de 6 à 7-jarige verscheen, vermoedelijk op initiatief van de gebroeders Barend en Jeronimo de Bosch. De leermeesters stonden in de rij om de opvoeding van de kleine Pieter over te nemen. De Amsterdamse wiskundige Hendrik Aeneae nodigde Pieter uit om naar zijn huis te wandelen, waar hij dan wiskundeles kreeg; de kunstmakelaar Bernardus de Bosch nam de tienjarige zelfs op in zijn huis en De Bosch-broers lanceerden later dat jaar hun pupil in Den Haag, waar hij door het dichtgenootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlijt als aankwekeling begroet werd. In Den Haag gold de twaalfjarige in 1777 als het ‘wonder van zijnen en onzen tijd’.

Onderricht in de poëzie kreeg hij van Jeronimo de Bosch, neo-latinist, en van dominee Joännes van Spaan, voorman van Kunstliefde. Als tiener liet Pieter Nieuwland zich nog gemakkelijk sturen, maar al snel bleek zijn echte hartstocht niet bij de literatuur maar bij de wis- en sterrekunde te liggen. Weliswaar schreef Nieuwland diverse gelegenheidsgedichten, bij bijzondere gelegenheden in de kring van De Bosch, maar het meest aan zijn ware belangstelling kwam hij tegemoet met zijn gedicht ‘Orion’, over het gelijknamig sterrenbeeld. Zijn kennis van literaire tradities benutte hij voor een sterrekundig vers. Het gedicht toont, net als zijn andere gedichten en openbare voordrachten, zijn verlangen naar orde. Zijn door wiskunde gevormde geest zocht steeds naar vergelijkingen en ontleding.

Rys, groote Orion! rys omhoog!
Zyt welkom, held! aan onze transen!
Verruk, verruk ons starend oog!

In 1788 kwam zijn bundel Gedichten uit, met daarin ‘Orion’. Dat ging gepaard met de verzekering dat dit behalve de eerste ook de laatste bundel poëzie zou zijn. In 1784 was hij in Leiden begonnen aan een studie filosofie, maar hij volgde er colleges bij alle geleerden van naam en faam. In 1785 keerde hij terug naar Amsterdam, naar het Athenaeum. Amsterdam was plotseling onweerstaanbaar voor Nieuwland, omdat Jan Hendrik van Swinden, wiskundige en natuurkundige, hem als nieuwe hoogleraar het onderricht beloofde dat hij wenste.

De bliksemcarrière van de geleerde Nieuwland kende nauwelijks vertraging. In 1793 trad hij aan als hoogleraar in Leiden, maar zijn persoonlijk leven had intussen een rampzalige afslag genomen. Zijn jonge vrouw van 21 overleed begin 1792 aan  ‘de kinderziekte’ (waarschijnlijk pokken), een paar dagen erna ook hun dochtertje. Nieuwland, die niet van plan geweest was om weer poëzie te schrijven, gaf nu in verzen stem aan zijn smart. Die verzen werden na zijn dood, samen met door hem gehouden voordrachten en aan hem gewijde rouwverzen, opgenomen in een bundel Nagelaten Gedichten.

Nieuwland is begraven in Diemen, waar in 2020 bij zijn (intussen geruimd) graf een gedenksteen is geplaatst. Hij is de naamgever van een middelbare school in de Watergraafsmeer in Amsterdam.

Verder lezen

G.A. Steffens, Pieter Nieuwland en het evenwicht, Zwolle 1964.

 

Terug naar de artikelen