Pieter le Clercq (1692-1759) is vooral bekend geworden door zijn Huwelijks Mintafereel uit 1722, een vertaald leerdicht van de Franse arts en dichter Claude Quillet, over de kunst van het krijgen van mooie kinderen (jawel, een boek over seksuele voorlichting: de goegemeente schuifelde ongemakkelijk op zijn stoel, maar het boek ging vlotjes over de toonbank). Later stortte hij zich op Nederlandse geschiedschrijving. In die historische werken toonde hij zich een fervent voorstander van de oranjegezinden: in 1757 nog sprak hij zich streng uit over raadpensionaris Johan de Witt, wat aanleiding gaf tot De Wittenoorlog, een politieke pamflettenstrijd rond de figuur (en het karakter) van Johan de Witt.
Hij schreef ook een aantal oorspronkelijke gedichten, maar het bekendst was hij om zijn vertaalwerk: Feitama noemde hem “Minerves waerdste Tolk, die elk doet watertanden / Naar ’t geurigst ooft der Britsche en Gauler [Franse] Boekwaranden.” Le Clercq bewerkte onder meer satires van Nicolas Boileau, natuurwetenschappelijke werken en heel wat spectatoriale geschriften uit het Frans en het Engels. Bovendien vertaalde hij A Tale of a Tub van Jonathan Swift en Tom Jones van Henry Fielding, waardoor hij mee aan de wieg stond van de opkomst van de roman in Nederland. Over zijn vertaalpraktijk schreef hij in de voorrede van Huwelijks Mintafereel dat
wanneer ik iet uit den eenen of anderen Dichter genomen heb, ik my vergenoegt heb zyne gedachten te ontleenen, en my zelden van zyne eige uitdrukkingen bedient, maar altoos een’ nieuwe draai aan oude gedachten heb gezocht te geeven, […] want om origineel te zyn, hoeft men geen nieuwe gedachten by te brengen. Het is genoeg dat men het geene voor deezen al gezeit en gedacht is op eene leevendige, nattuurlyke, en nieuwe wyze weet uit te drukken. Wie zou anders heden origineel kunnen zyn?
Minder bekend is Le Clercqs vertaling van Longinus’ antiek-Griekse traktaat over het sublieme, Verhandeling over de verheventheit en deftigheit des styls uit 1719. Het sublieme was sinds Boileaus Franse vertaling van datzelfde traktaat in 1674 in heel Europa erg populair geworden, en dat is ook waarom Le Clercq het vertaald heeft. Ook al was zijn kennis van het Grieks beperkt: het Nederlandse publiek moest toegang krijgen tot deze belangwekkende tekst.
Ik beken dat een man van eene grondige kennis der Grieksche taalen zulks hadt behooren te onderneemen: maar vermits de meeste Geleerden hunnen moederspraak minder dan de doode taalen verstaan, en zich vooral niet op de Nederduitsche Dichtkunst leggen, hebbe ik gedacht dat het gemeen lang naa eene Nederduitsche overzetting van Longinus uit het Grieks zoude wachten.
Gelijk had hij: pas in 1811 zou Matthijs Siegenbeek het originele Griekse traktaat vertalen. Le Clercq heeft eigenlijk Boileaus Franse vertaling vertaald (met behulp van een aantal Latijnse edities). Terwijl in Engeland een voorzichtig begin werd gemaakt met nadenken over het sublieme als het overweldigende effect van natuurfenomenen als de Alpen en onweer op zee, bleef het voor Le Clercq gaan om het deftige en het plechtige van de verheven stijl, maar ook daar had vóór hem nauwelijks iemand op gewezen in het Nederlands.
Verder lezen
Catharina H. Schoneveld (1992), “‘Iets des nazaats waardigs’. De vertaalarbeid van Pieter Le Clercq (1693-1759)”, in: Documentatieblad De 18e Eeuw, jg. 24.