De Middelburgse notabele en dichter Pieter de la Rue (1695-1770) maakt vooral naam als beschrijver van lokale geschiedenis. In Geletterd Zeeland (1734) tekent hij de levensbeschrijvingen op van Zeeuwse schrijvers, geleerden en kunstenaars. Twee jaar later krijgt dit werk een vervolg in de vorm van Geletterd en Staatkundig en Heldhaftig Zeeland waarin niet alleen de artistieke en intellectuele kopstukken van de regio worden vereerd met een levensschets, maar ook haar militaire helden. De la Rue was een frequente verschijning in de Zeeuwse letterkundige milieu van zijn tijd. Ook buiten de provincie liet hij geregeld zijn gezicht zien.
In zijn handgeschreven ‘Mengeling van aantekeningen over zaaken en gevallen van verscheiden aardt’ tekende De la Rue zijn levenservaringen en gedachteroerselen op. Hiertussen bevinden zich ook uitvoerige schetsen van zijn ontmoetingen met de Nederlandse literaire elite. Deze ‘Aantekeningen’ maken inzichtelijk hoe levendig ‘literair toerisme’ al in de eerste helft van de achttiende eeuw is. Onder de literaire ontmoetingen die hij beschrijft, bevindt zich onder andere een memorabel bezoek aan de op zijn sterfbed liggende dichter-boer Hubert Korneliszoon Poot. Daarnaast zijn er ontmoetingen met legio kunstenaars, onder wie de populaire tekenaar en graveur Jacob Houbraken. Als hij in de zomer van 1737 een bezoek brengt aan het huis van verzamelaar C.A. van Syspestein om diens imposante bibliotheek en kunstverzameling te bewonderen, loopt hij de gerenommeerde toneelschrijver Pieter Langendijk tegen het lijf. Niet veel later voegt ook dichter-koopman Pieter Merkman zich bij het gezelschap. In die hoedanigheid speculeren zij een namiddag over de vermeende geest achter de Hollandsche Spectator. Klaarblijkelijk stond het voor tijdgenoten zelfs na twee jaargangen van het spectatoriale tijdschrift nog niet vast dat Van Effen er achter zat.
Het bezoeken van literaire verzamelingen was een van De la Rues favoriete bezigheden. De collectie van Warner Lulofs maakte bijvoorbeeld grote indruk op de dichter. Naast een rijke verzameling Nederlandse poëzie bezat de Amsterdamse koopman een kleurrijke portrettenatlas met daarin de afbeeldingen van vooraanstaande landgenoten, waaronder (tot De la Rues vreugde) ook die van Hooft, Vondel, Cats en Huygens. Maar liefst drie namiddagen besteedt De la Rue aan het bestuderen van de prenten. Misschien nog wel het meest was hij onder de indruk van zijn bezoek aan het Panpoëticon Batavum ten huize van Michiel de Roode. Het is ‘zeker een keurlijke rariteit, wel verdiende gezien te worden’, schrijft hij in zijn ‘Aantekeningen’. Zijn fascinatie voor het kabinet en de portretten uit zich niet alleen in een gedetailleerde beschrijving van de kast, ook bezingt hij in enkele gedichten de portretten van Baltazar Huydecoper, Pieter Langendijk, Anna Rethaan en zijn Zeeuwse vriend Johannes Steengracht.
Zijn adoratie voor de verzameling blijft ook eigenaar De Roode niet onopgemerkt. In 1735 vereert hij De la Rue met het verzoek om diens portret te mogen toevoegen aan het Panpoëticon. Met gepaste bescheidenheid zegt De la Rue toe. In een tweetal drie uur durende sessies in het atelier van schilder Quinkhart wordt de Zeeuwse ‘fan’ uiteindelijk vereeuwigd. Zijn portret wordt enige tijd later toegevoegd aan hem zo geliefde verzameling.
Verder lezen
S.D. Post, 1992. `Stichten met gedichten. Over piëtistische dichtkunst in het achttiende-eeuwse Middelburg.’ Literatuur 9.
S.D. Post, 1993. `De aantekeningen van Pieter de la Ruë. Een 18e-eeuwse bron voor receptieonderzoek op letterkundig gebied.’ De nieuwe taalgids.