Petrus Datheen (1531-1588) is, naast de dichter van het Wilhelmus, waarschijnlijk de enige Nederlander die zich erop mag beroemen dat zijn teksten al meer dan vier eeuwen week in week uit ten gehore worden gebracht. Datheens psalmberijming uit 1566 is vaak bekritiseerd, of zelfs belachelijk gemaakt: houterige zinnen, manke rijmen en een hobbelig metrum. Toch zijn er nog altijd gereformeerde gemeenten in Nederland, vooral in de bevindelijke hoek, die zweren bij hun Datheen. In tientallen kerken op de Zeeuwse eilanden wordt Datheen op zondag nog gezongen, en bij voorkeur ‘op hele noten’. Er zijn nogal wat voormalige gereformeerden die bij de gedachte alleen al rillingen krijgen.
Datheen werd groot in de tijd dat het Nederlandse protestantisme nog avontuurlijk en gevaarlijk was. Op lutheranen, dopers en calvinisten werd gejaagd; het in bezit hebben van onschuldige stichtelijke lectuur van protestantse snit kon al voldoende zijn om op de brandstapel te belanden. In deze sfeer van vervolging, illegale prediking en ondergronds verzet gedijde Datheen. Hij was een geboren redenaar, om niet te zeggen: een agitator. Waar de voortdurend rondreizende Datheen verscheen en begon te preken, daar werd het vaak onrustig. En toch wilde iedereen met hem te maken hebben, zelfs de in religieuze zaken gematigde Willem van Oranje. Hij hoopte dat Datheen zijn overtuigingskracht zou aanwenden om, juist op de eilanden waar zijn psalmen nú nog zo populair zijn, de bevolking en de bestuurders nader tot elkaar te brengen.
Dit was voor Datheen een onmogelijke opdracht. Hij was geen man van pappen en nathouden, geen man van compromissen, geen man voor politieke spelletjes. Het duurde niet lang of Datheen en Oranje keerden zich van elkaar af. Datheen werd in de jaren die volgden een van Oranjes meest gevreesde tegenstanders. De tolerante Oranje, die ook katholieken hun kerken en hun missen gunde, werd door Datheen uitgescholden voor goddeloos en onverschillig in zaken van religie. Voor Datheen moest het calvinisme in de Nederlanden de eerste en enige plaats innemen. Datheen als luis in de pels.
In een voetnoot bij zijn gedicht Panpoeticon Batavum gaat Lambert Bidloo in op de dubieuze reputatie van Datheen en zijn psalmvertaling. Ook hij kan niet veel goeds zeggen over de kwaliteit van de berijming, maar Datheen was wel ‘de eerste’ die de 150 psalmen integraal vertaalde, en ook nog eens in heel korte tijd. Datheen was van huis uit ook geen dichter maar theoloog; strikt genomen hoorde hij in het het panpoeticon helemaal niet thuis; een poeet is letterlijk ‘een maker’, iemand die origineel werk schept. Oorspronkelijke gedichten hebben we niet van Datheen, ten minste, daar gingen we tot voor kort stilzwijgend van uit. In mei 2016 was Datheen opeens trending topic: ‘Datheen waarschijnlijk de dichter van het Wilhelmus,’ aldus een Antwerpse literatuurwetenschapper. Het zou betekenen dat er alsnog maar één Nederlander is wiens teksten al meer dan vier eeuwen de stembanden continu in beweging brengen.
Verder lezen
Theodorus Ruys, 1919. Petrus Dathenus.