Afgaand op het portret van Arnoud van Halen, oprichter van het Panpoëticon Batavum, vervulde Joost van den Vondel (1587-1679) een hoofdrol binnen diens dichterskabinet. Ook in het gelijknamige gedicht van Lambert Bidloo krijgt ‘Vondels Rang, en Digter-waardigheyd alomme’ van alle poëten de meeste aandacht. Vondel was in de eeuw na zijn dood de onbetwiste ‘Prins der Dichters’. Hij zou alle goede eigenschappen van de Nederlandse dichter in zich verenigen: kennis van de klassieken, godsvrucht, vrijmoedig spreken, maar ook gewiekst kunnen manoeuvreren als de situatie daarom vroeg.
In het treurspel Palamedes (1625) bijvoorbeeld, beschuldigt Vondel prins Maurits van de politieke moord op Johan van Oldenbarnevelt. Hij doet dit echter op verzoek van een groep aanhangers van Oldenbarnevelt, die zelf liever buiten beeld wilden blijven. Naderhand beloonden ze Vondel door diens naam als dichter te vestigen in Amsterdam. Van een ander beroemd treurspel, Gysbrecht van Aemstel (1638), is bekend dat het in de eerste versie niet werd geaccepteerd door de schouwburgregenten. Vondel was echter zeer bereid om de katholieke allusies te verwijderen, zodat het stuk toch op de openingsnacht van de nieuwe schouwburg kon worden opgevoerd. En dan hebben we het nog niet gehad over de honderden gelegenheidsgedichten die Vondel heeft geschreven om rijke Amsterdammers aan zich te binden. Door zijn werk slim in te zetten, wist hij een omvangrijk netwerk van kunstenaars en mecenassen om zich heen te verzamelen, tot in de hoogste kringen van de Republiek.
Vondel kon dus flexibel zijn, maar dat betekent niet dat er in zijn oeuvre geen constanten zijn waar te nemen. Van jongs af aan stelde hij kritische vragen over de rol van de kerk binnen de staat. In de Republiek mochten predikanten zich mengen in het politieke debat door burgers vanaf de preekstoel op te hitsen. Vondel vond dat gevaarlijk. In zijn treurspelen gaat het vrijwel altijd om een vorst die bij het nemen van een belangrijke beslissing te veel vertrouwen stelt in het geloof, met desastreuze gevolgen. In het Bijbelspel Jeptha (1659) bijvoorbeeld, belooft de titelheld op een uitzichtsloos moment in de oorlog om zijn dochter aan God te offeren. Hij wint de oorlog en is vastbesloten om zijn belofte na te komen. Tegen de wil van zijn vrouw en raadgevers in volbrengt Jeptha het offer. Pas daarna realiseert hij zich dat niet God, maar hijzelf verantwoordelijk is voor deze gruweldaad. Hij heeft immers de dwaze belofte gedaan en zijn vorstelijke macht misbruikt om die door te drijven. Jeptha kan op verschillende manieren worden begrepen, maar één uitleg is dat alle mensen van God een vrije wil hebben gekregen en dat ze die ook moeten gebruiken. In die zin zijn alle mensen een beetje vorst en mogen ze God noch predikanten verantwoordelijk maken voor hun eigen beslissingen.
Zo maakte Vondel in zijn treurspelen, maar ook in zijn gedichten en levensbeschouwelijke teksten, als geen ander zichtbaar dat artistieke ambities en politiek engagement uitstekend samengaan en elkaar zelfs kunnen versterken.
Verder lezen
Joost van den Vondel, 1927-1937. De werken, ed. J.F.M. Sterck e.a. (WB-editie). 10 delen.
Joost van den Vondel, 1986. Volledige dichtwerken en oorspronkelijk proza. Ed. Albert Verwey (1937), opnieuw uitgegeven door Mieke B. Smits-Veldt en Marijke Spies.