Jasper Lemmers is een van de vele zeventiende-eeuwse toneelschrijvers die helemaal in de vergetelheid zijn geraakt. De weinige literatuurgeschiedenissen die hem vermelden oordelen dan nog eens negatief over zijn werk, dat ‘hoogst middelmatig’ (Van der Aa) of ‘primitief’ (Worp) wordt genoemd. Enkele kleine puzzelstukjes brengen een paar feiten over zijn leven aan het licht: Lemmers was de zoon van schrijver-toneelspeler Jan Lemmers (Jan Lem). Naast dichter en toneelschrijver was hij blijkbaar ook acteur én makelaar. Van hem zijn vier toneelstukken bekend, Het Gasthuis der Gekken (1688), een vertaling van Charles de Beys’ L’Ospital des fous (1634) en drie kluchten, De Jalourse Lammert (1680), De boerekoopman (1682) en Het noodzakelijk Bedrog (1694). Deze stukken werden allemaal op de Amsterdamse Schouwburg vertoond, maar kenden geen lange populariteit.
Lemmers schreef in de tijd waarin het literaire genootschap Nil Volentibus Arduum (Niets is moeilijk voor zij die willen) grote invloed uitoefende op het Amsterdamse toneel. Dit genootschap, opgericht in 1669, wilde het ‘ongeciviliseerde’ theater van voordien vervangen door ‘beschaafd’ toneel, volgens de normen van het Frans-classicisme. Voortaan zou er niets mogen worden vertoond dat aanstootgevend was in politieke, religieuze of zedelijke zin. De kluchten en blijspelen werden in de tweede helft van de zeventiende eeuw daarom een stuk moralistischer. Wie zich slecht gedraagt, komt op het einde altijd tot inzicht en boeven en bedriegers worden ontmaskerd en gestraft. In Het Noodzakelyke bedrog (1694) van Lemmers komt de dronkenlap Valentyn bijvoorbeeld tot het inzicht dat hij zijn leven moet beteren.
Toch was Lemmers met zijn toneel niet zomaar kind van zijn tijd. Zijn kluchten bevatten altijd een aantal bevreemdende of verassende elementen. In Jaloerse Lammert treden dansende heidinnen en een lichtgestoorde grappende tovenaar (Merlijn) op en in De boerekoopman (1682) verkleden twee jongens zich als een aap en een papegaai om een omhooggevallen boer te bedriegen. Dit stuk is Lemmers versie van Molières Bourgeois Gentilhomme. De boer Krelis is een parvenu die zich door een stel inhalige gauwdieven, verkleed als koopman en Oost-Indiëvaarder, heeft laten ompraten om koopman te worden. Hij kan ternauwernood ‘leezen, schrijven, en multepisseeren’, maar denkt nu alleen nog maar aan prestige, tot grote ergernis van zijn nuchtere vrouw. Hij laat zich door een kleermaker uitdossen in à-la-mode kleren, die hij op straat wil laten aanpassen zodat heel de buurt hem kan bewonderen. Van het koopmanschap begrijpt hij niets, want hij dacht zijn vrouw mee naar de beurs te nemen, en in volle naïviteit koopt hij een peperdure papegaai en een aap omdat hij denkt dat dat bij een rijke levensstijl past. Natuurlijk moet hij terug met zijn voetjes op de grond komen. De exotische dieren zijn ingehuurd door Krelis’ zogenaamde beste vrienden om zijn huis leeg te roven, maar Krelis’ vrouw en buurvrouw kunnen net op tijd de schout inlichten om de bedriegers te ontmaskeren. Krelis besluit dan toch maar terug boer te worden.
Dat Lemmers zelf makelaar was, is duidelijk te merken in de vele ironische verwijzingen naar het makelaarschap in zijn kluchten. In de Boerekoopman doet een van de gauwdieven zich voor als ‘makelaar’ – die munten namelijk uit in mooie praatjes – en in Het Noodzakelyk bedrog uit Lemmers zelfs stevige kritiek op schijnheilige makelaars die met hun bedrieglijke praktijken menig koopman ten val brengen. Enkele jaren na zijn laatste stuk overleed Lemmers. Over de omstandigheden weten we helaas niets, noch wat zijn dood betekende voor de toneelwereld.