Jan Jacob Mauricius (1692-1768) was bevriend met de bekende schilder Cornelis Troost. Zij deelden een fascinatie voor het toneel, zoals blijkt uit een schitterend portret dat Troost omstreeks 1741 maakte van Mauricius, dat te bewonderen is in de vaste collectie van het Rijksmuseum. Aan de muur achter Mauricius zien we een geschilderde toneelscene van Troost en op ruggen van de boeken in de boekenkast zijn de namen van gevierde Franse toneelschrijvers als Corneille, Racine en Molière goed zichtbaar. Mauricius was een groot liefhebber van het Franse toneel, wat bijvoorbeeld blijkt uit de Nederlandse vertaling die hij in 1742 maakte van Le malade imaginaire van Molière. Hij schreef ook zelf toneelstukken, waaronder een gelegenheidsstuk naar aanleiding van de Utrechtse vredesonderhandelingen in 1712, toen hij nog rechten studeerde in Leiden. Als gezant in Hamburg namens de Staten Generaal zou hij zich hard maken voor de rondreizende toneelspelers van Anthony Spatsier die in de Hanzestad wilden optreden en daarvoor een vergunning nodig hadden. Hij schreef speciaal voor dit gezelschap een voorspel ter ere van de Hamburgse stadsraad en ontpopte zich zo als een cultureel ambassadeur avant la lettre. Omgekeerd zou hij ook Hamburgse toneelteksten vertalen voor het Nederlandse theaterpubliek, waaronder een kort zangspel van Telemann (Pimpinone).
Mauricius was vooral diplomaat en zijn dichterlijke ambities stonden vaak in het teken van zijn politieke loopbaan. Zijn gedichten bevatten dan ook veel gelegenheidswerken, niet zelden van politieke aard, zoals lofzangen voor stadhouder Willem IV en V. Wel was hij zich bewust van de `schraalheid’ van de stof die hij op die manier bewerkte. Na een negenjarig verblijf in Suriname, waar zijn pogingen om de kolonie efficiënter te organiseren en een einde te maken aan de slavenopstanden waren tegengewerkt door een kliek machtige plantage-eigenaars, schreef hij een lang gedicht, Gezang op Zee (1752), waarin hij zich over de tegenwerking beklaagt en om bescherming van de stadhouder vraagt. Hij concludeert dat Suriname (‘Zure Naam’), hem zowel politiek als literair maar weinig vruchten heeft gebracht, omdat het hem heeft beroofd van de dichterlijke bezieling door de ‘Muzen’ en het dichterspaard (Pegasus):
Ook is de stof te schraal om met verwisselingen
Van dichtsieraaden om in bekrompen rym te dwingen
De Zuure Naam alleen maakt met zijn bloot geluit
De Muzen schuuw, en ’t paart schiet schichtig achteruit.
Verder lezen
Michiel van Kempen, 2002. `Profiel: J.J. Mauricius.’ In: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, deel 3 (p. 45-49).
John Besseling, 2013. `Joan Jacob Mauricius (1692-1768): bouwstenen voor een biografie.’ Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 36.