Govert Bidloo was de jongere broer van Lambert Bidloo (1638-1724), de eerste bezinger en mogelijk naamgever van het Panpoëticon. Net als deze vond hij zijn beroep in de medische sfeer. Maar waar Lambert als apotheker te Amsterdam een weinig opvallend bestaan leidde, bracht Govert het tot hoogleraar in de ontleedkunde te Leiden en tot lijfarts van koning-stadhouder Willem III. Van zijn hand verscheen onder meer een anatomische atlas die tot in de negentiende eeuw gebruikt is. Daarnaast was hij actief als dichter en (toneel)schrijver. Diverse blij- en treurspelen van hem zijn vertoond in de Amsterdamse schouwburg. Zijn Karel, Erfprins van Spanje (1679), een bewerking van de Don Carlos-mythe, heeft lang op het repertoire gestaan. Bidloo schreef ook het libretto van wat wel de eerste Nederlandse opera is genoemd: een spel met zang en dans onder het motto ‘Zonder spys en wyn, kan geen liefde zyn’ (1687). Volgens tegenstanders was het een ‘Opera van zuipen, zwelgen en brassen’, en het is al na twee opvoeringen van de planken gehaald. Of dat alleen door de inhoud kwam, valt te betwijfelen. Bidloo had vijanden, aan de schouwburg maar ook onder collega-medici, die venijnig uithaalden tegen fouten in zijn anatomische atlas. Misschien maakte hij het er ook wel eens naar: hij schijnt nogal een heethoofd geweest te zijn. In 1692 is hij in Den Haag opgepakt wegens het schrijven van een lasterlijk pamflet, en een paar jaar later zette hij (in Amsterdam) de leden van het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum voor schut in een satirisch ‘zinnespel’ onder de titel ‘Koning Onverstand’. Het gezelschap wordt er in een doorzichtige vermomming weggezet als een clubje zure criticasters die alles weten over de juiste plaatsing van komma’s, punten en haakjes, maar niets begrijpen van literatuur. Uiteraard maakt god Apollo er korte metten mee.
Als jong dichter legde Bidloo, volgens het voorbericht van zijn postuum gepubliceerde Mengel-poëzy (1719), zijn werk ter toetsing voor aan Joost van den Vondel, wiens op- en aanmerkingen hij ‘als onwrikbare lessen’ volgde. Vandaar wellicht ook Bidloos later ontstane minachting voor ‘Nil’: in dat gezelschap werd Vondel in principe wel gewaardeerd, maar bepaald niet beschouwd als lichtend voorbeeld voor nieuwe generaties. Geheel in Vondeliaans-barokke trant schreef Bidloo zelf o.a. Brieven der gemartelde Apostelen (1675), waarin christelijke martelaren in hun allerlaatste ogenblikken de pen opnemen om hun volgelingen te troosten en te vermanen. Een vijfde druk verscheen nog in 1743. Het andere literaire werk, merendeels gelegenheidsgedichten van allerlei aard, heeft minder indruk gemaakt. Zelfs sommige lofdichters voorin de bundel van 1719 betonen zich niet 100% enthousiast. Men vindt hier gebreken, schrijft N. van Poelgeest, maar ‘het beste zal het slechtste ver overtreffen’. Net zoiets schrijft Johannes Schróder: ook ‘de allergrootste is van geen smetten vry’ (dus laten we maar niet te streng zijn). Ongetwijfeld goed bedoeld, maar het is de vraag hoe de licht ontvlambare Bidloo op zulke complimenten gereageerd zou hebben.
Verder lezen
Olga van Marion (1994). ‘Heroides-imitaties van Govert Bidloo: De Brieven der gemartelde apostelen uit 1675.’ De nieuwe Taalgids 87.
Louis Peter Grijp (2006). `Zonder spys en wyn, kan geen liefde zyn – de eerste Nederlandse opera die op de planken kwam.’ Tijdschrift voor oude muziek 21.