De Amsterdammer Cornelis Sweerts (1669-1742) geldt als een van de belangrijkste Nederlandse liedschrijvers uit de laatste jaren van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw. In een tijd waarin de populariteit van de Franse muziekstijl in toenemende mate door de Italiaanse stijl werd verdrongen, pleitte Sweerts ervoor om te schrijven in het Nederlands, en om muziek te componeren op Nederlandse teksten. In zijn Inleiding tot de zang- en speelkunst (1698) stelde hij de Nederlanders expliciet de vraag:
Want zult gy Italjaans steeds zingen, en een taal,
Die ons meer eigen is, verachten te eenemaal?
En elders heet het:
Het Neerduits werd dan niet naar zijn waardy bemint
Zelf van ons zelfs. Wy zijn tot vreemdigheen gezint.
Dat Sweerts door de ‘wij’-vorm ook zichzelf in dit oordeel betrekt, is geen toeval. In zijn eerste liedbundel, Mengelzangen en zinnebeelden (1694), schreef hij zelf nog een tiental contrafacten op melodieën van de Fransman Jean-Baptiste Lully (1632-1687). Maar voor de liederen in het Tweede deel der Mengelzangen (1695) werkte Sweerts samen met de Amsterdammer Nicolaas Ferdinandus Le Grand (ca. 1660 – 1710), die een jaar eerder ook al de muziek componeerde voor de liederen in de Zede- en Harpzangen (1694) van Abraham Alewijn (1664-1721). Deze liedbundels behoorden tot een nieuw genre, dat zich onderscheidde van de grote hoeveelheid ‘gewone’ liedboeken uit de zeventiende eeuw door het ontbreken van contrafacten, en door de compositietechniek met basso continuo. Sweerts kan naast Abraham Alewijn dan ook worden beschouwd als de stichter van de ‘Amsterdamse liedschool’, die een nieuwe, artistieke Nederlandse liedkunst voorstond. Voor Sweerts stond daarbij de herwaardering van de Nederlandse identiteit centraal, zoals ook weer blijkt uit de ironische uitval in de Inleiding tot de zang- en speelkunst:
Is andre taal niet braaf en heerlijk in uw ooren,
Schoon gyze niet verstaat, om Juffers te bekooren?
Als gy de Hoveling wilt speelen by elk een?
Kwaamt gy uw Moedertaal te kennen, naar de reen,
Gy zoud uw dracht, uw wulpsche en dartele manieren,
Verandren, want uw spraak of zang wil daar na zwieren.
Verder lezen
A.K.J. Zielhorst, 1991. ‘Liedkunst in Amsterdam rond 1700.’ In: A. Klukhuhn e.a. (red.), De Eeuwwende 1700. Dl. 3: De Kunsten (p. 129-150).