De broers Caspar (1653-1696) en Johannes Brandt (1660-1708) worden vaak in één adem genoemd. Bij leven werkten de twee remonstrantse predikanten immers veelvuldig samen en ook nadien werd hun letterkundige arbeid bijna altijd in één bundel uitgegeven. Caspar Brandt, predikant achtereenvolgens te Schoonhoven, Hoorn, Alkmaar, Rotterdam en Amsterdam, is vooral bekend om zijn preken, waaronder Vijfendertig Predikatien (1680), Bede en Boetstoffen in XI Predikatien (1707) en Het volmaakte Gebed des Heeren in X Predikatien (1709). Zijn preken werden door het grote publiek vooral gewaardeerd omwille van hun eenvoud, goede opbouw en scherpzinnigheid. Tijdgenoten omschreven hem als een uitmuntend prediker en als een belangrijk voorbeeld. Wel was er kritiek op Brandts veelvuldig gebruik van vreemde talen, waaronder het Latijn, in zijn Nederlandse preken.
Brandt schreef ook gedichten. In dergelijke gelegenheidsverzen voor feestelijkheden of plechtige ceremonies schrok hij niet terug voor spitsvondige taalspelletjes. In zijn Lykgedachtenis der huisvrouw van Petrus Zwaerdekroon schreef hij bijvoorbeeld “Zoo erft ze na den stryt en ’t ZWAERT DE KROON”. Ondanks dit soort spielereitjes werd Brandt vaak gevraagd voor het schrijven van dergelijke gedichten en gelegenheidsverzen, vooral bij begrafenissen. Voor toneelschrijver en dichter Joannes Antonides van der Goes, een van Vondels meest gewaardeerde discipelen, verzorgde hij een respectvol Grafschrift (1684):
Hier leit Antonides, een Zoon
Uit Vondels geestrijk brein geboren,
Die ’t Y deë luisteren naar zijn toon,
De Maas zijn heldenzang liet hooren.
Helpt, Dichters, ’t jonge lijk vercieren,
En kroont dees grafsteê met laurieren.
Net als zijn beroemde vader, Geeraard (1626-1685), had Caspar Brandt tevens een bijzondere aandacht voor de geschiedenis van het remonstrantisme. Wat vandaag echter nog het meest bijdraagt aan de belangrijke nalatenschap van Caspar Brandt is de aanzet die hij gaf voor de biografie van Hugo de Groot. Toen Brandt in 1696 overleed aan een beroerte, ten gevolge van de vele kwalen waarmee hij volgens zijn broer Johannes kampte tijdens zijn leven, kwam het werk in verschillende handen terecht, alvorens het door Adriaan van Cattenburgh in 1727 werd uitgegeven onder de titel Historie van het leven des heeren H. de Groot. In een voorrede erkent Cattenburgh dat het voorbereidende werk van Brandt van enorm belang is geweest voor de historische overlevering en de latere studie van het leven van Hugo Grotius.
Verder lezen
O.G. Haitsma Mulier & G.A.C. van der Lem (red.), 1990. ‘Brandt, Caspar’. In: Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800. 67-68.