Bonaventura De Smet (1538-1614), die zijn naam net als zijn geleerde vader verlatiniseerde tot Vulcanius, studeerde in Gent en Leuven en aan universiteiten in Italië, Spanje en Duitsland. In 1578 werd hij in Leiden benoemd tot hoogleraar in de Griekse taal; hij aanvaardde het ambt pas drie jaren later.
Een belangrijke rol heeft Vulcanius gespeeld in de ontsluiting van het Gotisch. Al rond 1558, toen hij in Keulen werkte als secretaris van Georgius (Joris) Cassander, moet hij daarmee in aanraking gekomen zijn. Cassander, die om geloofsredenen van Zuid-Nederland naar Duitsland was gevlucht had in 1553, samen met een andere gevluchte theoloog, Cornelis Wouters, in de benedictijnenabdij te Werden aan de Ruhr een handgeschreven fragment gevonden van de Gotische bijbelvertaling van de West-Gotische bisschop Wulfila, uit de vierde eeuw. Dit fragment bestond voornamelijk uit de tekst van de vier evangeliën. Wulfila had er een eigen Gotisch alfabet voor ontworpen, gebaseerd op het Griekse alfabet en aangevuld met wat Latijnse tekens en runentekens. Deze Gotische bijbelvertaling is verreweg het oudste in een Germaanse taal geschreven document.
In de 16de eeuw was het Gotisch als levende taal vrijwel overal verdwenen, behalve op de Krim. Dit Krim-Gotisch werd ontdekt door de Zuid-Nederlandse diplomaat Ogier Ghislain de Busbecq, die woordenlijsten uit die taal publiceerde in zijn Legationis Turcicae Epistolae ‘Turkse brieven van een gezant’ uit 1589. Het werk werd snel in het Duits, Frans en Nederlands vertaald. In de geleerde wereld bestond veel belangstelling voor de vraag naar de oorsprong van de verschillende talen en het Gotisch werd door velen opgevat als de moeder van de Germaanse talen.
Vulcanius gaf in 1597 alle toen bekende Gotische fragmenten uit met taalkundige verklaringen, in De Literis et Lingua Getarum sive Gothorum (Het schrift en de taal van de Geten of Goten). In dit werk muntte hij de benaming die we nog steeds gebruiken voor het manuscript van de Gotische bijbelvertaling van Wulfila, namelijk Codex Argenteus ‘het zilveren handschrift’. De naam verwees naar het feit dat de letters in zilverinkt waren geschreven. In dit werk nam Vulcanius behalve Gotisch ook tekstvoorbeelden op van andere talen, zoals het Oudengels, Oudhoogduits, Fries, Welsh, Perzisch, Baskisch en de Zigeunertaal, en als eerste in de Nederlanden reproduceerde hij runenalfabetten en inscripties. Ook onderscheidde hij als eerste het Fries als zelfstandige Germaanse taal, en concludeerde hij dat het Gotisch verwant was met het Oudhoogduits en het Fries, en niet de moeder was van deze talen. Dit was een opmerkelijk vroeg inzicht, dat pas in 1723 door Lambert Ten Kate werd bevestigd.
Verder lezen
P.A.M. Geurts en Dr. J.A. van Dorsten, 1965. `Drie redevoeringen van Bonaventura Vulcanius over de stichting van de Leidse universiteit.’ Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap 79.
Willem Otterspeer, 2000. `Geld en goede bedoelingen.’ In: Groepsportret met Dame I: Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse universiteit, 1575-1672 (p.104-116).