Eerryk is in zijn nopjes vanwege het huwelijk van zijn dochter met een aardige en rijke jongeman. Zelf ook niet onbemiddeld en in het bezit van een groot huis, organiseert hij een prachtig bruilofstfeest. Tientallen gasten maken hun opwachting. Er is een heerlijke maaltijd, er is muziek en zang, en vanaf de namiddag danst men het ‘fraaie Menuet’. Ook gastheer Eerryk waagt zich eraan, hoewel hij al in geen jaren meer geoefend heeft. Zo wordt het nacht en nadat bruid (en bruidegom) ‘naar bed’ zijn gedanst, gaat het feest gewoon door. Pas in de kleine uurtjes keert men huiswaarts. Dan slaat de toon om:
Maar wat gebeurt er? ’t wordt (ik weet niet hoe) bekend,
Dat Eerryk heeft gedanst. Zie daar! De Predikanten
(O, ’t zyn daar zulke groote Santen!)
Zyn aanstonds in de weêr, doorsnuflen alle ding.
Eerryk, ouderling van de gereformeerde kerk en daar de verlichte stroming voorstaand, zal namens de kerkeraad van vier predikanten (Dweepziek, Drijfdoor, Valscheschijn en de temerige Endéémaar) het banvonnis opgelegd krijgen vanwege het als gruwelijk zondig geldende gedans bij hem thuis, waar hij bovendien zelf aan heeft meegedaan. Een vriend krijgt evenwel lucht van dit naderend onheil en bereidt de meesterlijke tegenzet voor: de geborneerde predikanten zelf schenden óók een kerkwet, namelijk door pruiken te dragen. Als de heren Eerryk komen berispen, krijgen ze dan ook lik op stuk, waarna ze verslagen moeten afdruipen. De ‘heele klugt’ wordt doorverteld aan een zekere ‘Lycoor’, want ‘die kan er iets van fabriceren, / dat stof tot lachen geeft’.
Aldus De Menuet en de Dominees Pruik (1772) van Elisabeth Wolff-Bekker.
Dit sprankelende hekeldicht berust op een waargebeurd voorval in Groningen. Betje Wolff (1738-1804), wonend in Middenbeemster, had zich erover laten informeren door een bevriend jurist ter plekke. Het gebeurde raakte landelijk bekend vanwege het Menuet, dat in juni 1772 werd uitgebracht en bijdroeg aan de tolerantiestrijd tussen verlichte en orthodoxe gereformeerden. Wolff wakkerde die strijd nog verder aan met twee andere, vrijwel gelijktijdig gepubliceerde en minstens zo scherpe verssatires: De onveranderlijke Santhorstse geloofsbelydenis en Vergeefsche Raad. Even eerder, nadat op 11 mei 1772 de Amsterdamse schouwburg afgebrand was, had zij zich ook al fel gekeerd tegen de orthodoxen, omdat dezen de brand en de daarbij omgekomen slachtoffers als zeker teken beschouwden van Gods wraak over de zondige toneelpraktijken. Het gepolemiseer werd haar niet in dank afgenomen. Buiten de (eigenlijk maar beperkte) groep van conservatieve rechtzinnigen, voor wie zij – uiteraard – als schandvlek der gereformeerde kerk doorging, vond men haar weinig verstandig opereren. Rond 1777 kwam zij zelf tot het inzicht van haar aanvankelijke, hogere dichterlijke ambities afgedwaald te zijn. Inmiddels had ze Aagje Deken leren kennen en niet lang nadien overleed haar echtgenoot. Een nieuwe levens- en schrijffase brak aan, en als onderdeel van het duo `Wolff & Deken’ veroverde Elisabeth Bekker haar definitieve plaats in de Nederlandse literaire canon.
Verder lezen
P.J. Buijnsters, 1984. Wolff en Deken.