Nadat Balthazar Huydecoper (1695-1778) op zijn twaalfde wees was geworden, ontfermde zijn grootmoeder Sophia Coymans zich over de opvoeding van haar kleinzoon. Als telg uit een aanzienlijk en invloedrijk Amsterdams regentengeslacht zal het hem aan weinig hebben ontbroken. In 1723 werd hij benoemd tot regent van het burgerweeshuis, waarmee hij eveneens toetrad tot het bestuur van de Amsterdamse schouwburg.
Dat Huydecoper zich een plaats heeft weten te verwerven in de oorspronkelijke serie ‘afbeeldsels’ die Arnoud van Halen had bijeengebracht voor zijn Panpoëticon Batavum, zal hij voornamelijk te danken hebben gehad aan zijn literaire werk. Van zijn hand verschenen Nederlandse en Latijnse (gelegenheids)gedichten, maar ook treurspelen in Frans-classicistische trant. Daarvan zijn met name Achilles (1719) en Arzases (1722) het vermelden waard; beide stukken hebben in de achttiende eeuw geregeld op het repertoire van de Amsterdamse schouwburg gestaan.
Toch zijn het niet zijn toneelstukken noch de eerste Nederlandse vertaling van de Hekeldichten en brieven van Q. Horatius Flaccus (1726 in proza en 1737 op rijm) geweest waarmee hij de meeste roem heeft verworven. In 1730 publiceerde hij zijn Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppinge van Ovidius, waarin hij over tientallen heikele taalkundige en dichtkundige kwesties een beargumenteerd oordeel gaf. Het werk was zo gezocht dat er na zijn dood een tweede, vermeerderde druk verscheen. Voorbeeldig was ook zijn editie van de Rijmkronijk van Melis Stoke (1772). Door gedegen bronnenonderzoek en tekstvergelijking gaf hij aan de studie van het Middelnederlands een krachtige impuls.
In opdracht van Michiel de Roode, de tweede eigenaar van het Panpoëticon Batavum, heeft de bekende portretschilder Jan Maurits Quinkhard een nieuw miniatuur van Huydecoper vervaardigd. Dit schilderijtje viel zozeer in de smaak van de geportretteerde dat die er door Jacobus Houbraken een gravure van heeft laten snijden voor zijn uitgave van Horatius’ Hekeldichten, brieven en dichtkunst (1737). Op 15 november 1736 schrijft De Roode dan aan Huydecoper:
Toen ik voor eenige dagen met Mr. Quinkhart over ’t gemelde afbeeldsel sprak, gaf dien meester my zo veel te verstaan, dat hy gaarne zoude zien als het in plaat was, dat daar onder zijn naam als den Schilder van ’t origineel leggende in mijn Kabinet onder gezet wierd; daar ik op zeide wel te geloven dat u WelEdele Gestr: hem dat pluijmtie niet misgunnen zoude.
En zo is het ook gebeurd.
Verder lezen
C.J.J. van Schaik, 1962. Balthazar Huydecoper; een taalkundig, letterkundig en geschiedkundig initiator.
R.J.G. de Bonth, 1998. De Aristarch van ’t Y, De ‘grammatica’ uit Balthazar Huydecopers Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730).