Langs de Utrechtse Hogenoord, net om de hoek bij de David van Mollemstraat, verspreidde tot 2004 de Lubrofabriek een heerlijke geur van warm brood. Brakke studenten op weg naar de binnenstad snoven er even energie op. Als ze rond 1985 Nederlands studeerden, kregen ze een college over de fabriek annex buitenplaats van David van Mollem die daar in de achttiende eeuw langs de Vecht had gelegen: Zijdebalen. De kracht van de verschillende waterlopen werd er benut om van Aziatische balen ruwe zijde haspels met fijne draden voor Amsterdamse weverijen te maken. Het college ging echter meer over de idyllische lusthof naast de fabriek, aan de hand van Arnold Hoogvliets hofdicht Zydebalen (1740).
Hoogvliet (1687-1763) bespreekt Van Mollems woonhuis en negotie, maar neemt de lezer vooral mee de tuin in, langs vazen en beelden en langs de oranjerie, de mineralen- en de schelpengrot, langs het doolhof, speelhuis en theater, langs de karper-, de grote en de eendenvijver, om uit te komen bij de ‘droge kom’. Alles is zorgvuldig gerangschikt in dit klassicistische ‘Heerlyk Paradys’, waar ook allerlei vogels rondvliegen en ‘ontelbre zeldzaamheên’ groeien, zoals uitheemse planten met aloë, pisangs, koffiebonen en ananassen.
Beginnen over het Paradijs is vragen om een positiebepaling van de mens. Hoogvliet vermijdt zorgvuldig de associatie met de zondige Adam en Eva – zoals hij al eerder de strijd met het kwaad vermeden had in zijn veelverkochte epos Abraham de aartsvader (1728). Aansluitend op Van Mollems broodwinning neemt de dichter de rups als symbool. Voordat de larve sterft wikkelt hij zich in een cocon van zijde en daarmee kleedt hij de mens. De larve wiekt later uit de cocon omhoog als een feniks – dat het geen vlinder is, tekent Hoogvliets christelijke inslag. En de mens? Die lijkt wel groot maar is een ‘aardworm’ die het product van die andere worm dankbaar en deemoedig gebruikt. Zelfs de rijke David van Mollem want hij is net als de bijbelse David een voornaam en deugdzaam leider.
Mecenas Van Mollem was tevreden met het gedicht; Hoogvliet kreeg een zilveren penning met zijn eigen gelauwerde beeltenis erop. Zijdebalen leefde voort in Hoogvliets tekst en op tekeningen van Jan de Beijer, de fabriek en de tuin werden echter in de negentiende eeuw ontmanteld. Zelfs de Lubro verspreidt nu haar geur niet meer, maar de fabriekshal krijgt binnenkort een nieuwe bestemming in de woonwijk Zijdebalen, die verrijst op de plek van Van Mollems erfgoed. Hoogvliet wist het: een paradijs gaat nooit verloren.
Verder lezen
W.A.P. Smit, 1983. `”Abraham de Aartsvader” van Arnold Hoogvliet.’ Kalliope in de Nederlanden […]. Deel 2.
Arjan den Boer, 2015. Documentatie over Zijdebalen.
T. Jongenelen, 2013. ‘Zijdebalen, het buitenhuis van David van Mollem’. In: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 36-2.