De oudste dochter van de Amsterdamse graankoopman Roemer Visscher, Anna (1583-1651), had een aardje naar haar vaartje. Net als hij verkeerde ze graag in artistiek gezelschap, en van de levendige bijeenkomsten in haar ouderlijk huis pikte ze behalve spirituele inspiratie ook het belang van goede contacten op. Ze kon netwerken als geen ander, dat blijkt al vanaf het moment (1615?) dat ze een contact van haar vader aanschreef om de bundel Cent emblèmes chréstiens van Georgette de Montenay te pakken te krijgen. Daarin maakte ze haar ambitie om te gaan dichten letterlijk zichtbaar: in schoonschrift noteerde ze er haar berijmde vertalingen van De Montenay’s teksten in. Nog zo’n oefening waren haar nieuwe commentaren en wat puntige gedichtjes bij een aantal van haar vaders emblemen, voor de heruitgave van zijn Sinnepoppen in 1620.
Maar het bleef niet bij oefenen; met eigen werk kreeg ze een plaats tussen de belangrijkste Nederlandse dichters van haar tijd. Ze was bijvoorbeeld goed bevriend met Pieter Hooft en Constantijn Huygens. Het glas dat ze voor de laatste graveerde, is er een van de bewijzen van. Door die contacten met de poëticale top is Visscher, samen met haar zus Maria Tesselschade, eeuwenlang een belangrijke emancipatorische impuls voor Nederlandse schrijfsters geweest. Ze hadden elk hun eigen signatuur: waar Tesselschade zich toelegde op vernuftige breinbrekers, was Anna’s handelsmerk spitsvondige ironie.
Die komt goed tot uitdrukking in een bundel waaraan ze op initiatief van een andere vriend, Jacob Cats, meewerkte: de Zeeusche Nagtegael, uit 1623. Daarin wilden Zeeuwse schrijvers en schrijfsters zich laten zien als volwaardige deelnemers aan de actuele artistieke cultuur in de Republiek. Cats vroeg Visscher om naar Middelburg te komen en bijdragen te leveren. Het sonnet Aen de Zeeusche poëten waarmee ze het gezelschap begroet, speelt van begin af aan ironisch op de grote ambities in. Zijn de Zeeuwen al vaak te gast bij de goden en hoeven ze nooit moeizaam te zwoegen achter hun schrijftafel, nu overtreffen ze zichzelf: ze willen goud maken! Geen geringe taak want daarvoor moeten ze het gekwaak van de Zeeuwse kikker veranderen in het tureluren van de nachtegaal…
De bespiegelingen over dichtkunst worden verderop voortgezet in Aen den geleerden Heer Jacob Cats. Dat beschrijft hoe Visscher vergeefs zwoegt op een gedicht (zij wel!), met de conclusie dat mislukkingen beter ongepubliceerd kunnen blijven. Die wijze les mag zelfs Cats ter harte nemen, lijkt de titel te suggereren. Het gedicht zelf illustreert intussen Visschers talent.
Verder lezen
F.K.H. Kossmann, 1925. Gedichten van Anna Roemers Visscher.
Anna Roemersdochter Visscher, 1999. Gedichten. Ed. Riet Schenkeveld-van der Dussen en Annelies de Jeu.
Annelies de Jeu, 2000. ’t Spoor der dichteressen. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750).