MENU
Door Gitte Vertommen

Anna Rethaan

‘Zy was een Christen’

Het was de schoonzoon van Anna Rethaan (1684-1729), de piëtistische dichter Pieter Boddaert (1694-1760), die Anna’s poëzie een jaar na haar dood publiceerde. Op 42-jarige leeftijd startte Rethaan met het schrijven van gedichten, die Boddaert onder de titel Nagelatene gedichten zou uitbrengen. Haar werk verscheen in één band met dat van Anna Maria Vincentius, net als Anna Rethaan een piëtistische dichteres uit gegoede Middelburgse kringen.

De bijzondere band tussen Anna en Pieter Boddaert blijkt ook uit de gedichten die ze voor elkaar schreven. Zo is in Anna’s bundel achteraan een gedicht aan Boddaert opgenomen ‘op het uitgeven van zyn Ed. Stichtelyke Gedichten’, waarin ze de poëzie van haar ‘waarde Vriend’ beschrijft als ‘zielsopwekkend en rechtchristlyk’. En net als de voorrede is het laatste gedicht van de Nagelatene Gedichten, een grafschrift voor Anna, afkomstig van Boddaert zelf. Aan het einde van deze korte grafrede vat Boddaert het belangrijkste thema in Anna’s leven en werk samen: ‘Zy was een Christen, die in deze grafste rust’.

Het overgeleverde werk van Anna Rethaan bevat veel sonnetten, deels gelegenheidsgedichten, bijvoorbeeld op de verjaardagen van haar neefje en nichtje en op het ‘afsterven’ van kennissen. In vrijwel al haar poëzie staan haar vroomheid en devotie aan God centraal. Zo wenst ze aan een nichtje, Anna Jacoba van Santen, bij haar vijfde verjaardag in 1726 dat zij de zegen die ‘door Jesus is verkregen’ mag ontvangen, ze het pad ‘dat recht ten leven leid[t]’ mag volgen en God haar ‘voor’t quaad’ bewaren zal tot in de eeuwigheid. Ook schrijft Anna in datzelfde jaar een gedicht ter ere van haar eigen verjaardag. Daarin richt ze zich tot haar ziel, die na haar dood ‘het leven recht ontfangen’ zal.

In Anna’s sonnetten speelt ‘de ziel’ en diens ontwikkeling een belangrijke rol. Zo beschrijft Anna hoe haar ziel op de proef gesteld wordt in de strijd tegen ‘de Inwonende Zonde’, terwijl ze in de volgende sonnetten beschrijft hoe God haar ziel ‘verquikt’: ‘Wat hemelstraal! wat licht, was ’t Heer, dat in my scheen!’. Deze persoonlijke en emotionele geloofsbeleving, die vaak gepaard gaat met uitroepen, is erg typerend voor Rethaans poëzie. Hoewel haar stijl niet door iedereen werd geapprecieerd, prees een tijdgenoot haar gedichten omdat ze ‘mannelijk draafden’.

In het voorwerk van de Nagelatene gedichten wordt Anna beschreven als een ‘zeer Godvrugte Vrouw’ en ook in de lofdichten op haar werk wordt Anna geëerd om haar vroomheid. Zo beschrijft Bernardus de Bosch dat de ‘zedige Anna […] in goddelyke min // Op ’t vuurigst blaakte’ en dat ‘haar ziel pronkt in den rei der hemelsche Chooraalen’. Haar positie in het schrijverskabinet zou ze ook volgens andere lofdichten verworven hebben dankzij haar schranderheid, deugdzaamheid en kennis van de Bijbel.

Verder lezen

Steef Post (1997). ‘”Mannelijk dravende” zielsgedichten. Anna Rethaan (Middelburg, 6 januari 1684 – Middelburg, 30 oktober 1729)’. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen et al. (red.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (Amsterdam), pp. 479-481.

‘Rethaan, Anna’ (1684-1729)’. In: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland [13/01/2014]. Laatst geraadpleegd op 24 september 2019.

 

Terug naar de artikelen