Dus ziet men Hooft, het hooft der schryvers en Poëeten:
Maar ’t oordeel, ryk van geest, wordt door hem zelf gemaalt.
Apols vernuft is door Apels niet af te meeten.
Staat-nutte schranderheidt wordt door geen verf bepaalt.
Zyn geesten vliegen op de vleugels van zyn pennen,
En baanen hem een spoor, om naar ’t gestarnt te gaan.
De wyzen kan men best aan hunne schriften kennen.
Zoo ziet men Tacitus en Maro in zyn blaân.
Men hoeft het hooft van Hooft met geen laurier te naadren.
De schoonste praalkrans wordt gevlecht van schrandre blaadren.
Jan Vos (1662), `Den Eed. Gestr. Heer P. Kornelisz. Hooft, Ridder, Drost van Muide, Baljuw van Gooilandt, &c. Door Sandrart geschildert.’ In: Vos, Alle de gedichten I.