Zonder Schijnvoet zou het Panpoëticon nooit bestaan hebben, althans, niet in de vorm zoals we het nu kennen. Hoewel Schijnvoet eigenlijk geheimschrijver, onderschout en hoofdprovoost van het Aalmoezeniersweeshuis in Amsterdam was, afficheerde hij zichzelf liever als architect. Waarschijnlijk heeft hij het ontwerpen van rijk geornamenteerde voorgevels van huizen en geometrisch kundig uitgebalanceerde tuinen voornamelijk door zelfstudie op basis van zijn grote boekencollectie onder de knie gekregen. Dat hij er talent voor had blijkt uit de vele verzoeken die hij kreeg van welgestelde Amsterdammers om hun buitens en voorgevels te ontwerpen. De ontwerpen die hij opnam in zijn Voorbeelden der lusthof-cieraaden geven ook heden ten dage nog een goede indruk van zijn barokke ontwerpstijl. Het monument dat Schijnvoet ontwierp ter ere van de Vrede van Nystad (1721) leverde hem zelfs internationale faam op. Gezien zijn status als gewaardeerd ontwerper verbaast het dan ook niet dat Arnoud Van Halen Schijnvoet in 1719 vroeg om het kabinet voor de portretten van het Panpoëticon te ontwerpen.
Ook zijn eigen woning sierde Schijnvoet met door hemzelf ontworpen kabinetten, waarin hij diverse soorten verzamelde objecten opborg. Zo had hij een schelpenkabinet; een insectenverzameling; een mineralenkabinet; diverse muntenverzamelingen en een kunstkabinet. Schijnvoet maakte niet alleen indruk met de uiterlijke vorm van deze kabinetten, maar stond ook bekend als kenner van hun inhoud. Zijn kennis van schelpen en mineralen werd dan ook ingeroepen door de drukker François Halma, bij de beschrijvingen van deze objecten voor een te publiceren boek, toen bleek dat de afbeeldingen voor deze encyclopedie van Georg Everhard Rumphius (1627 -1702), D’Amboinsche Rariteitkamer (1705), niet met het manuscript van het Indische eiland Ambon in de Republiek waren aangekomen. Om deze lacunes op te vullen bezocht Schijnvoet verzamelcollecties in de hele Republiek; stelde hij zijn eigen collectie beschikbaar om gravures bij Rumphius’ beschrijvingen te laten maken, en vulde hij summiere beschrijvingen aan op basis van zijn eigen kennis. Hoewel volgens hedendaagse biologen misschien niet altijd de juiste schelpen bij de beschrijvingen zijn afgebeeld, wordt in het onderzoek van de laatste decennia de waarde van Schijnvoets editoriale addities, en daarmee van zijn natuurwetenschappelijke kennis, in toenemende mate erkend.
Een ereplaats tussen de Nederlandse poëten in het Pan zou Schijnvoet echter niet verworven hebben door zijn editiewerk, en ook niet uitsluitend als ontwerper van het portrettenkabinet. Schijnvoet schreef naast zijn eerder genoemde activiteiten, en zijn verdiensten als oudheidkundig onderzoeker en in de prentkunst, een bundel Kort-bondige zin-spreuken en zeedelessen (1689). Ook hanteerde hij de pen voor luchtiger vertier met de postuum uitgegeven klucht: De kistkruiper, of bedrooge vryer (1776). Dat laatste werk is in kleine oplage gedrukt en het is de vraag of het ooit is opgevoerd. Maar die eerstgenoemde bundel, met morele aforismen, kon op veel lofuitingen rekenen, zoals blijkt uit de lovende drempeldichten. Ook na uitgave werd de in het boek gevatte wijsheid nogmaals bezongen door de Amsterdamse dichteres Katharina Lescailje. Het verlichtingsmotief, dat in Schijnvoets naam besloten ligt, wordt in één van deze lofdichten speels verwoord door Dirk Schelte:
Doch Schijn voed Boomen, Plant’, en kruyden,
Als ’t al verquickend licht, na Wensch
Sijn Straelen schiet, van ’t soele zuyden,
De Sonneschijn voed Vee, en Mensch.Maer die na ’t waere Son-light haeken,
Welcks schijn voed zielen, en gemoed,
Voelt in zigh, ’t vuur tot deughden blaeken,
Die ware Sons-schijn, voed Schijnvoed.
Verder lezen
Van de Roemer, G. M. 2005. De geschikte natuur: theorieën over natuur en kunst in de verzameling van zeldzaamheden van Simon Schijnvoet (1652-1727). Dissertatie.
Oldenburger-Ebbers, Carla S., and Andrey L. Reiman. 2001. “Nogmaals Petersburg langs de Vecht. Een vergelijking tussen twee plattegronden voor deze buitenplaats uit de Collectie Beudeker en uit de Collectie van Peter de Grote.” Bulletin KNOB: 100-112.
Leonhard, Karin, and Maria-Theresia Leuker. 2013. “Who commissioned Hollar’s shells?.” Simiolus: Netherlands Quarterly for the History of Art 37.3/4: 227-239.