Slechts weinig middeleeuwse auteurs kunnen zeggen dat flarden van hun werk tegenwoordig verveld zijn tot zegswijzen. Hoewel Jacob van Maerlant zijn teksten al minstens zeven eeuwen geleden schreef, heeft hij de twijfelachtige eer om vandaag nog regelmatig op te duiken in Vlaams-nationalistische kringen. Zo wordt de uitroep ‘wat walsch is, valsch is’ (d.w.z. wat Frans is, is verkeerd), door flaminganten gebruikt om de Walen op een cultureel verantwoorde manier uit te schelden. In feite schreef Maerlant niet die exacte woorden, maar gaat het om een verbastering van de verzen ‘die scone walsche valsche poeten / die meer rimen dan si weten’ uit zijn Spiegel historiael. In die tekst zette Maerlant zich expliciet af tegen de dichters van voornamelijk Franse ridderverhalen, die volgens hem de waarheid onrecht aandeden.
Mede vanwege deze verzen staat Jacob van Maerlant over het algemeen bekend als een wat schoolmeesterachtig type dat een hekel had aan fictie en probeerde om in zijn werk te streven naar ‘nutscap ende waer’ – nog zo een gevleugeld woordenpaar, uit zijn Der Naturen Bloeme, een natuurencyclopedie op rijm. Dat wat stijve beeld doet de veelzijdigheid van Maerlant oneer aan. Meer dan andere auteurs van Middelnederlandse teksten was Maerlant immers een veelschrijver, zowel wat inhoud als wat omvang betreft. In zijn werk zit een evolutie van meer verhalende teksten naar wat wij vandaag non-fictie zouden noemen. Net zoals andere auteurs in de volkstaal schreef Maerlant al zijn overgeleverde werk in gepaard rijm.
Maerlant (ca. 1230 – na 18 mei 1291) was vermoedelijk afkomstig uit de omgeving van Brugge, waar hij naar alle waarschijnlijkheid een degelijke opleiding genoot. Rond 1260 kreeg hij een betrekking als koster in Den Briel, in Zeeland. Daar begon hij aan een indrukwekkende reeks verhalende teksten – over Alexander de Grote, de Trojanen en koning Artur – die mogelijk een rol hebben gespeeld in de opvoeding van de jonge Hollandse graaf Floris V.
Rond 1270 moet Maerlant naar zijn geboortestreek zijn teruggekeerd, en vestigde hij zich in Damme, bij Brugge. Ook in zijn werk brak dan een nieuwe periode aan, met Der naturen bloeme, het Leven van Sint Franciscus en de Rijmbijbel, een Bijbelse geschiedenis met een relaas over de ondergang van Jeruzalem. De laatste jaren van zijn leven wijdde Maerlant in opdracht van Floris V aan het schrijven van zijn nooit voltooide Spiegel historiael, een immense wereldgeschiedenis op rijm.
Een rode draad in Maerlants werk is zijn streven om de kennis uit Franse en voornamelijk Latijnse teksten in het Middelnederlands toegankelijk te maken. Zijn teksten kenden een ruime verspreiding in de Nederlanden, zowel onder de adel als in kloosterbibliotheken, en oefenden een grote invloed uit op latere auteurs. Zo noemde de Antwerpse auteur Jan van Boendale hem al in de veertiende eeuw lovend ‘vader / der dietscher dichteren algader’, waarmee hij al vroeg het belang van Maerlant voor de volkstalige literatuur erkende.
Die erkenning zou, net zoals bij vele andere middeleeuwse auteurs, in de eeuwen daarna geruisloos wegdeemsteren, tot Maerlant samen met andere grote schrijvers uit de middeleeuwen herontdekt werd in de achttiende eeuw. Het is in dit opzicht veelzeggend dat het portret van deze “vader aller dichters” pas in 1777 bij zijn kroost werd geplaatst.
Bijzonder is nog dat van Maerlants teksten prachtige geïllustreerde handschriften zijn vervaardigd, onder meer van de Rijmbijbel, de Spiegel historiael en Der naturen bloeme, een eer die weinig middeleeuwse literatuur in het Nederlands te beurt is gevallen.
Verder lezen
Frits van Oostrom, Maerlants wereld. Amsterdam: Prometheus, 1996.
Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Amsterdam: Bert Bakker, 2013.
Bladeren in verluchte handschriften:
Der naturen bloeme (KB Den Haag, hs. KA 16)
Der naturen bloeme (Detmold, LLB Mscr 70)
Rijmbijbel (Den Haag, Museum Meermanno/Huis van het boek, hs. 10 B 21)