Wanneer Willem Ogier op 20 februari 1689 overlijdt, hult de Antwerpse toneelwereld zich in diepe rouw. De belangrijkste en populairste zeventiende-eeuwse rederijker van de Scheldestad is niet meer. Zijn literaire erfenis omvat, behalve de kluchten Mahomet ende Erene en Belachelyck misverstant, uit De seven hooft-sonden, een cyclus van zeven bijtende satires die nog jaren op het repertoire van de Antwerpse rederijkers zullen staan. Maar ook buiten de stadsgrenzen blijven zijn werken populair.
Toch kent Willem (Guilliam) Ogier een allesbehalve veelbelovende start. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog vluchten zijn ouders uit Antwerpen naar Amsterdam. Ogier groeit er op in bescheiden omstandigheden, en wanneer het stadsbestuur het handwerkschooltje van zijn ouders sluit en zijn vader plots sterft, keren moeder en zoon noodgedwongen terug naar Antwerpen. In Antwerpen dwaalt Ogier nachtenlang door straten, van kroeg naar kroeg. Op zeventienjarige leeftijd put de losbandige jongeman er de inspiratie uit voor het schrijven van zijn eerste toneelstuk, Droncken Heyn. Hij verliest zichzelf echter steeds meer in het nachtleven. Bovendien maakt hij een herbergiersdochter zwanger, en niet lang na het gedwongen huwelijk overlijden moeder en kind. Nauwelijks enkele maanden later verklaart men hem ook nog eens failliet.
Ogier worstelt met zijn demonen, maar wint het gevecht. Hij krabbelt overeind en weet, na veel aandringen, de rederijkers van De olijftak ertoe aan te zetten zijn klucht Droncken Heyn op te voeren. Het wordt een triomf: Willem zal later beweren dat het stuk wel ‘hondert mael’ werd opgevoerd. Kort daarna treedt hij toe tot De violieren, een andere Antwerpse rederijkerskamer. Droncken Heyn krijgt een nieuwe titel, De gulsigheydt, en Ogier begint aan zijn hoofzondencyclus: De hooveerdigheydt (1644), De gramschap (1645), De onkuysheydt (1646), Den haet en nydt (1647), De traegheydt (1677) en De gierigheydt (1678). Alle stukken zijn een daverend succes en worden in 1682 uitgegeven in Antwerpen en Amsterdam.
Als ervaringsdeskundige weet Ogier heel goed welke zonden er op de loer liggen. Bovendien kent hij elke straat en steeg in Antwerpen, en vooral het schipperskwartier langs de Schelde. Dat alles resulteert in dynamische kluchten vol grofgebekte personages uit de volksbuurten. Zo houdt Ogier zichzelf en zijn publiek een spiegel voor, verpakt in komische scènes vol platvloerse grappen, geschreven in het Antwerpse dialect.
Enkele van Ogiers toneelteksten krijgen een tweede leven in Amsterdam. De toneelacteur Jacob Sammers bewerkt Ogiers Gramschap en voert het in de Amsterdamse Schouwburg op onder de titel De moetwillige bootsgezel. Niet veel later volgt een bewerking van Den haet en nydt, dat eveneens in de Schouwburg wordt opgevoerd. Beide stukken zijn intensief bewerkt en zwaar gecensureerd, en de Antwerpse taal en setting zijn verdwenen. In die versies komen de stukken nog tot ver in de achttiende eeuw op de Amsterdamse planken.
Verder lezen
August Snieders, 1888. Willem Ogier en zijn tijd. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.