MENU
Door Lieke van Deinsen

Christina Leonora de Neufville

De vrouwelijke Voltaire

Als enige dochter uit een kunstminnend gezin krijgt de Amsterdamse koopmansdochter Christina Leonora de Neufville alle
gelegenheid om zich te ontplooien in studie en schrijven. Toch zou haar literaire productie niet opzienbarend in omvang zijn. Zoals veel van haar schrijvende seksegenoten legt De Neufville zich vooral toe op gelegenheidszangen. In 1738 schrijft ze een lofdicht op de stillevenschilderes Rachel Ruysch (1664-1745), de oudste dochter van de vooraanstaande schilder-wetenschapper Frederik Ruysch (1638-1731). Hetzelfde jaar verschijnt haar treurspel Childerik, een berijmde vertaling van de Franse tragedie van Pierre de Morand (1701-1757). Het voorbericht grijpt de dichteres aan om de gebruikelijke bescheidenheidstopoi op te werpen: ‘Dus heb ik wel myne drift in het verduitschen en berymen van dit Treurspel voldaan’, schrijft ze, ‘maar ik heb my geenszins konnen voldoen in den uitslag. Ik heb weinig hoop dat het allen aangenaam zal wezen’. Het zou uiteindelijk alleszins meevallen met de ontvangst van haar Childerik. Het treurspel maakt nog jaren deel uit van het repertoire van de Amsterdamse Schouwburg.

Haar kwaliteiten als dichteres zal ze enkele jaren later onderstrepen met Bespiegelingen
voorgesteld in dichtkundige brieven
(1741), een bundeling van een zestal filosofische brieven op rijm, deels bewerkingen van Voltaires essay Discours en vers sur l’homme (1738). Het is deze publicatie die De Neufville een plaats in het Panpoëticon oplevert: kort na het verschijnen krijgt Nicolaas Verkolje de opdracht om de dichteres naar het leven te portretteren voor de verzameling. De plaatsing van haar portret in het kabinet wordt bezongen door Pieter Boddaert (1694-1760):

Dus bragt Verkoljes hand Neufville in schildery,
Die schrandre Maagd, ’t sieraad der Waereldstad aan ’t Y,
Om ’t Pan Poëticum een nieuwen glans te geven.
Voltaires Poëzy, door haar in Neêrduitsch dicht
Gevolgd, toont, dat haar kunst niet voor de zyne zwicht:
Ook zal haar roem zo lang als die des Franschmans leven.

Niet iedereen was zo enthousiast, maar de dichteres teerde nog lang op de reputatie die zij met de Bespiegelingen verwierf. Juist door haar uitge
sproken filosofische interesses vervulde zij nog decennia lang een voorbeeldfunctie voor schrijvende seksegenoten. De woorden die Betje Wolff in 1774 in haar hekeldicht ‘Aan mijnen geest’ aan haar voorgangster wijdt, zijn veelzeggend:

Gy weet, ’k lees dag en nacht Neufvilles schoone werken;
Haar noem ik een genie van de allereêlste soort.

Bespiegelingen voorgesteld in dichtkundige brieven (1741)

Verder lezen

M.R. Wielema, 1992. `Christina Leonora de Neufville. Wijsgerige poëzie onder invloed van Christian Wolff. ’ Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 24.

Terug naar de artikelen