MENU
Door Roland de Bonth

Hermannus Angelkot jr.

‘De ontmantelde apotheker’

Na de geboorte van hun dochter Johanna (1686-1749) kregen Hermannus Angelkot sr.  en Judith Muijsart (1661-1716) nog drie zonen. De oudste werd vernoemd naar zijn vader, de twee andere kregen de namen Isaac (1689-1743) en David (1697-1749). Hermannus jr. (1688-1726) werd  opgeleid tot apotheker in de zaak van zijn vader en na diens dood zette hij het bedrijf op de hoek van de Herengracht en de Vijzelstraat voort.

Net als zijn vader had Angelkot jr. belangstelling voor de bellettrie, in het bijzonder voor toneelwerk. In 1715 verscheen Cato, of de ondergang der Roomsche vryheid (1715; heruitgaven in 1725, 1742, 1785); het was een bewerking van het treurspel Cato (1713) van de Engelsman Joseph Addison (1672-1719). Destijds was een goede beheersing van het Engels geenszins een vanzelfsprekendheid. Daarom heeft Angelkot jr. zijn neef Harmanus de Wolf, ‘’een keurig kenner van verscheide taalen’’, verzocht het stuk woord voor woord in het Nederlands te vertalen. Op basis hiervan heeft Angelkot jr. een gedeelte berijmd ‘’om op ons tooneel mede te doen zien een Treurspel dat zulken roep in Engeland gemaakt heeft’’. De berijming wilde echter niet vlotten. Toen Angelkots vriend Pieter Langendijk (1683-1756) aanbood om ook enkele delen te berijmen, maakte hij daarvan dankbaar gebruik. De tragedie – opgedragen aan burgemeester Nicolaas Witsen (1641-1717) – ging in 1715 in première en werd tot 1785 maar liefst 55 maal opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg.

De Franse taal lag Angelkot beter. Evenals zijn vader maakte hij een Nederlandse vertaling van een toneelstuk van Thomas Corneille (1625-1709). Het betrof het blijspel Don Cesar d’Avalos (1674), door Angelkot Don Cesar, of de Broederlyke Minnaar (1717) gedoopt. Hij droeg het stuk op aan Balthazar Huydecoper (1695-1778) ‘’wiens eerstelingen der Poëzy myn zalige Vader al voor eenige Jaaren met zeer veel smaak plagt te leezen, en my aan te pryzen‘’. Door het blijspel in zijn bescherming aan te bevelen hoopte Angelkot dat het ‘’met dien naam te voorschyn komende, meerder aanzien en achting daar door zal bekomen’’. Veel heeft het niet gebaat: Don Cesar werd slechts negen keer opgevoerd in Amsterdam.

Vier jaar later verscheen anoniem Het vroutje van Ephesen (1721). Dat dit kluchtspel, naar het Franse La Matrone d’Éphèse (1702) van Nicolas Boindin (1676-1751) en Antoine Houdar de la Motte (1672-1731), van de hand van Angelkot was, blijkt uit de door hem ondertekende opdracht aan Jan Casper Hartsinck, regent van het Oude Mannenhuis.

Uit: Tweede vervolg van de Latynsche en Nederduitsche keurdichten (Rotterdam, 1724), p. 109.
Uit: Tweede vervolg van de Latynsche en Nederduitsche keurdichten (Rotterdam, 1724), p. 109.

Angelkot jr. was geen man van onbesproken gedrag. In een anonieme klucht, De ontmantelde apotheker, treedt hij op als de apotheker `Rotkeel Geenkuit’, die in een bordeel afspreekt met `Lonkoog’, de jonge vrouw van `Cornutus’. Het schijnt allemaal echt gebeurd te zijn: de dame heette in het echt Helena Hoijas en de man Christiaen Lamberts. `Cornutus’ onderschept het briefje waarmee de afspraak wordt gemaakt, maar is te laat om de twee te betrappen en vindt alleen de mantel met het merk van de apotheker als bewijsstuk. De geliefden zijn inmiddels fluks teruggekeerd naar huis en Geenkuit heeft snel een tweede mantel met zijn merk erin tevoorschijn gehaald. Bovendien heeft hij een notaris op laten trommelen, want er is een getuige die Cornutus in het bordeel heeft gesignaleerd. Voor Lonkoog reden om te scheiden van haar man. De beschuldiging van Cornutus dat zijn vrouw overspel heeft gepleegd – de mantel vormt daartoe het bewijs – wordt met de opmerking ‘’’t Heeft geen schyn’’ afgewimpeld door de aanwezige notaris. Zou dat toevallig Hermannus’  tot notaris opgeleide broer Isaac zijn geweest…

Verder lezen

Smit, C.G.M. (1986), ‘De ontmantelde apotheker ontmaskerd’. In: Amstelodamum 73, p. 32-37

Smit, Kees (2000), Pieter Langendijk. Hilversum.

Terug naar de artikelen