MENU
Door Geert Mak

Jan Six

Burgemeester, schrijver en 'de hechte vriend van Rembrandt’

Hij moet zich er volop in hebben uitgeleefd. Jan Six maakte de Nederlandse Gouden Eeuw bijna helemaal mee, van 1618 tot 1700, van opkomst tot neergang. De Sixen – immigranten uit Artois – waren rijk geworden in de lakenhandel, er was geld te over. Na een Italiaanse reis besloot Jan dan ook te leven volgens de regels van de sprezzatura’, de zelfbewuste nonchalance, en zich over te geven aan de kunst. Hij schreef en dichtte – het toneelstuk Medea (1647) is onder meer van zijn hand – en via zijn huwelijk met Margaretha Tulp, de dochter van de arts en magistraat Nicolaes Tulp, drong hij tegelijk door tot de stedelijke machtsmachinerie. In 1692 werd hij zelfs nog een jaar burgemeester.

Jan Six was bovenal een verzamelaar. Hij verzamelde zeldzame boeken – in 1650 wist hij de felbegeerde Caesar Codex te verwerven, het oudst bekende handschrift van De bello gallico, vermoedelijk uit de 9e eeuw. Hij verzamelde rariteiten en schilderijen – zijn huis aan de Herengracht moet eruit hebben gezien als een volgepropt museum. Hij verzamelde wetenswaardigheden, grappen, filosofieën, anekdotes en wat er verder nodig was voor een flitsende conversatie – in het familiearchief liggen nog twee folianten met duizenden notities. En hij verzamelde vrienden.

Jan Six kende alles en iedereen in het toenmalige Amsterdam, van de burgemeester en topdiplomaat Coenraad van Beuningen tot de boekengek Isaac Vossius en de dissidente broers Adriaen en Johannes Koerbagh. In de zogenaamde Kleine Pandora verzamelde Six tussen 1647 en 1686 een hele reeks verzen en tekeningen van kunstenaars die hem na aan het hart lagen. Het boek bevat, onder meer, vier handgeschreven gedichten van Vondel, schoonschrift van Hendrik Hooft, twee gedichten van de schouwburgdirecteur Jan Vos, vier gedichten van Six zelf en twee pentekeningen van Rembrandt.

Al in 1702 betitelde de Franse kunsthandelaar Edmé-Francois Gersaint Six als ‘de hechte vriend van Rembrandt’ – wellicht had hij dat nog uit de eerste hand gehoord. Het was een vriendschap die geen brieven naliet maar wel een helder spoor van opdrachten en vriendschappelijke gestes, over en weer. Jan Six was de eerste Amsterdamse notabel die Rembrandt, na een zware tijd, weer een belangrijke opdracht gaf, een ets. Toen de schilder in 1652 in geldnood raakte kocht hij schilderijen van hem en leende hij hem grote sommen. Rembrandt, op zijn beurt, besteedde opvallend veel aandacht aan diezelfde ets, hij ontwierp – uitzonderlijk – het titelblad voor Medea, maakte twee tekeningen voor zijn vriendenboek – ook heel bijzonder – en hij portretteerde Jan Six op een manier zoals hij nog nooit iemand had durven schilderen: bijna expressionistisch, zijn tijd ver vooruit. En Six durfde, van zijn kant, zich zo te laten schilderen.

Rembrandts Six-portret (vermoedelijk 1654) kan zo gezien worden als het hoogtepunt van hun vriendschap. Maar Six trekt zijn handschoenen al aan, hij bekijkt de toeschouwer met een zekere weemoed, het afscheid hangt al in de lucht. Na dit portret is er van hun vriendschap geen spoor meer terug te vinden.

Rembrandt, Portret van Jan Six, 1654 (Collectie Six)
Rembrandt, Portret van Jan Six, 1654 (Collectie Six)

Verder lezen

S.A.C. Dudok van Heel, 2006. De jonge Rembrandt onder tijdgenoten, Nijmegen.

Geert Mak, 2016. De levens van Jan Six, Amsterdam.

G. Schwartz, 1984.  Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen, Maarssen, 1984.

Marieke de Winkel, 2006, A Gentleman in a Grey Riding Coat. Dress in Rembrandts portrait of Jan Six, Amsterdam.

Marieke de Winkel, 2017, Rembrandt en Jan Six, een vriendschap in portretten, Amsterdam.

Terug naar de artikelen