MENU
Door Inger Leemans

Willem en Cornelis van der Pot

Een grootgrondbezitters familiedrama

Twee gebroeders, Willem en Cornelis van der Pot, ooit vereeuwigd in het Panpoëticon, sindsdien vergeten. Van Willem is het Panpoëticon-portret daadwerkelijk kwijtgeraakt. Dat van Cornelis is er wel. Met een zeldzaam moderne bohemien-uitstraling kijkt de los geklede en losharige jongen ons dromerig-uitdagend aan.

Wie kent deze Van der Pots nog? En waarom zou u ook? De twee remonstrantse, aristocratische kooplieden hebben geen groots oeuvre nagelaten. Sterker nog: van Cornelis is geen enkel letterkundig geschrift bekend. Zijn portret wordt dan ook steevast foutief verbonden met de zoon van Willem: Cornelis van der Pot II (1736-1805). Deze Cornelis leefde veel langer dan zijn dramatisch jong gestorven oom, en kan ook daadwerkelijk als literator geclassificeerd worden. Cornelis II heeft het echter nooit tot het Panpoëticon geschopt. Het geeft meteen weer hoe speciaal de selectiepaden van het Panpoëticon zijn geweest.

Willem was weliswaar literair productiever dan zijn broer Cornelis, maar blijkens het platitude-stukje dat Balthasar Huydecoper in 1768 dichtte op Willems portret, lijkt zijn werk weinig positief onderscheidende kenmerken gehad te hebben:

Der Zanggodinnen Vriend, die ’t nut mengt met het zoet
zijn eigen meester op een welgeregeld goed;
Meêdeelzaam, vriendelijk, oprecht in zynen wandel;
Gezegend in zijn zaad; gezegend in zijn handel.

Het gedicht zet ons echter wel op een nieuw spoor:  ‘eigen meester op welgeregeld goed’. De Van der Pots zijn waarschijnlijk niet gecanoniseerd vanwege hun indrukwekkende poëtische capaciteiten, maar vanwege hun status als landgoedbezitters en mecenassen, onder andere via het genootschap Natura et Arte.

Het meest noemenswaardige werk dat Willem van der Pot schreef is Endeldijk (1768), een hofdicht. Het hofdicht is een fascinerend genre dat meer dan een eeuw lang furore maakte; een ontmoetingsplaats tussen de “landed elite” en de letterkundige wereld. Endeldijk wijkt af van de standaard omdat Willem niet een literator inhuurde, maar zelf zijn eigen landgoed bezong, Endeldijk bij Rotterdam. Eens het bezit van Johan van Oldenbarnevelt, nu in handen van deze ‘vrije burgerman’. Het gedicht leest als een treurspel, een gedenkplaats voor de tijd dat ‘Hollands Grootste Held’ werd beloond met een ‘slag door zijn ontkraagden strot’. Endeldijk is fascinerend omdat je met Willem mee balanceert tussen zijn duidelijk republikeinse, staatsgezinde sympathieën en zijn maatschappelijke ambitie, die hem eerder in de handen van de Orangisten drijft. Bij zijn zoon, de nooit gecanoniseerde Cornelis II, voert deze eerste acte met razende vaart tot een dramatisch hoogtepunt. Cornelis’ patriotse activisme zal uiteindelijk leiden tot een desastreuze afbraak van het landgoed Endeldijk – een vergeldingsactie van de orangisten. Dit trieste relaas kunnen we meebeleven in Endeldijk in zijne vernedering en herstelling (1799) – niet alleen de zwanenzang van de Van der Pots en hun literaire ambities, maar ook van het hofdicht als genre. Het portretje van de zorgeloze bohemien-dromer Cornelis I vormt, samen net de hofdichten, een laatste herinneringsplaats voor dit familiedrama.

Terug naar de artikelen