MENU
Door Marijke Meijer Drees

Lucretia Wilhelmina van Merken

De Deugd als gids

Dankzij de Deugd vond mijn Muze haar dichtstof in ‘het waare nut’, dat in ‘strengen tegenspoed’ te vinden is, schrijft Lucretia Wilhelmina van Merken op 8 december 1761 voorafgaand aan haar didactische gedicht Het nut der tegenspoeden in drie zangen. Ze dicht dan al bijna twintig jaar, maar pas hiermee zou haar roem bij tijdgenoten gevestigd worden. Van Merken presenteert haar leerdicht als de vrucht van harde tegenspoed die ieder mensenleven teistert en haarzelf in de afgelopen jaren van zeer nabij heeft getroffen. In een kort tijdsbestek is haar complete familie overleden: vader, moeder en, na een langdurige lijdensweg, ook haar enige zuster Wilhelmina.  Ze heeft geen partner, maar met Johanna Muhl, haar ‘troost in ’t aardsche leven’, heeft zij dit leed kunnen delen – vandaar dat Johanna Het nut der tegenspoeden als ‘pand’ van vriendschap aangeboden krijgt. Maar vooral is het als troost bedoeld. In de eerste plaats voor Johanna, die de tegenspoed ook kent en er zwaar onder lijdt (ze kampt al jaren met een zwakke gezondheid) en voor Johanna’s zorgzame echtgenoot, Nicolaas Simon van Winter. Maar daarnaast ook voor de mensheid in het algemeen. Tegenslag en lijden zijn zinvol, aldus Van Merken: ze weerhouden de mens van aardse verleidingen. Haar troostende levensles is gegrondvest op krachtig vertrouwen in de goedheid Gods.

Met dit optimistische geloof was Lucretia van Merken opgegroeid in een remonstrants gezin dat woonde aan de Keizersgracht en behoorde tot de hogere middenklasse van cultureel ontwikkelde burgers in Amsterdam. Haar vader was een welgestelde bonthandelaar, haar moeder, afkomstig uit het regentengeslacht Elias, de kleindochter van geschiedschrijver en dichter Geeraert Brandt. Van Merkens dichterschap begon met gelegenheidspoëzie voor een uitgebreide vriendenkring. Haar eerste grotere werk, een treurspel Artemines getiteld, publiceerde ze in 1745, onder haar zinspreuk ‘La Vertu pour guide’ (‘De Deugd als gids’). In 1760 verscheen een nieuwe psalmberijming op naam van het genootschap Laus Deo, Salus Populo (‘De lof van God is het heil des volks’), waarvan zij inmiddels deel uitmaakte. Drijvende kracht hierachter was de boekhandel-literator Pieter Meijer, die zelf ook aan de bundel bijdroeg. Met haar 39 nieuwe psalmberijmingen behoorde Van Merken tot de belangrijkste contribuanten, direct gevolgd door de man met wie ze acht jaar later zou huwen, de eerder genoemde Van Winter, weduwnaar van haar ‘Zielsvriendin’ Johanna. Het schrijversechtpaar ging in Leiden wonen, waar Van Merken haar productiefste periode doormaakte. Ze publiceerde onder meer vaderlandse treurspelen, heldinnenbrieven en een (tweede) epos: Germanicus (zestien boeken, 1779). In haar laatste grote dichtwerk, het posthuum uitgebrachte leerdicht De ware geluksbedeeling (1792), herpakte ze de troostthematiek van het Nut der tegenspoeden.

Verder lezen

Lia van Gemert, 2004. `Een rotsvast vertrouwen. Lucretia van Merken over de natuur.’ Literatuur 21.

Terug naar de artikelen