Johannes van Meurs’ (1579-1639) was afkomstig uit Loosduinen. Zijn talent voor klassieke talen bleek al op de Latijnse school in Den Haag. In zijn studententijd in Leiden lijkt hij Hugo Grotius’ beste vriend: diens oudste bewaarde brieven, uit 1597, zijn aan Meursius gericht en getuigen van hun beider geleerdheid en filologische scherpzinnigheid. Meursius werd toen hij twintig jaar was leermeester van de zonen van Johan van Oldenbarnevelt, die hij vergezelde op hun reizen door Europa. Vermoedelijk dankte hij deze positie aan Grotius, die het jaar daarvoor deel had uitgemaakt van een gezantschap onder Oldenbarnevelt.
Meursius eerste wetenschappelijke publicatie, een studie over de Alexandra van de Griekse auteur Lycophron (3e eeuw v.Chr.), verscheen al toen hij zeventien jaar oud was. Hij behoorde, samen met onder anderen Hugo Grotius, Petrus Scriverius, Daniel Heinsius, Willebrord Snellius en Janus Dousa jr. tot de uitverkorenen die bij de beroemde hoogleraar Josephus Justus Scaliger onderricht aan huis kregen. Scaliger had het overigens niet erg op de jonge Meursius voorzien: hij noemde hem een ‘ignorant’ en duidde hem spottend aan als de ‘zoon van een weggelopen monnik’.
In 1608 promoveerde Meursius in Orléans in de rechten. Twee jaar na zijn promotie werd hij in Leiden tot hoogleraar benoemd; een jaar later kwam daar een professoraat geschiedenis bij. Hij was een zeer produktief schrijver over oudheidkunde en geschiedenis; eens werd hij zelfs door de curatoren van de universiteit berispt omdat hij te veel zou schrijven en zich te weinig zou bekommeren om de taak waarvoor hij aangesteld was: doceren.
In 1613 verzorgde Meursius de uitgave van een boek met portretten en biografieën van de hoogleraren aan de Leidse universiteit: Illustris Academia Lugd.-Batava, `de illustere Leidse Academie’. In 1617 verscheen een vervolgeditie en in 1625 een nieuwe, tweedelige uitgave onder de titel Athenae Batavae: `Bataafs Athene’. In 1611 werd Meursius, samen met Dominicus Baudius, door de Staten-Generaal verzocht de geschiedenis van de eerste jaren van het Bestand in kaart te brengen. Het jaar daarvoor was hij Leiden tijdelijk ontvlucht om de pest te ontlopen die in de stad woedde.
Als vriend van Grotius en protégé van Oldenbarnevelt werd hem het leven aan de Leidse universiteit na 1618 zuur gemaakt, en in 1625 zal Meursius het aanbod van de Deense koning Christiaan II om in Sørø geschiedenis en staatskunde te komen doceren met beide handen hebben aangegrepen. Daar publiceerde hij o.a. nog over de geschiedenis van Denemarken. Hij overleed in Sørø in 1639.
Verder lezen
Rudolf Rasch, 2007. `Ongeschickte geslachten des gesanx’ : Simon Stevin en Joan Albert Ban over de muziektheorie van de oude Grieken’ (par. 2: Johannes Meursius en Marcus Meibomius’). De zeventiende eeuw 23.