Adriaen Hoffer (1589-1644) werd geboren als zoon van een burgemeester van Zierikzee. In 1616 nam hij zitting in de raad van zijn geboortestad, waarna in 1627 een benoeming volgde tot `Rentmeester generaal der grafelijke domeinen in Zeeland beooster Schelde’. Zeker de laatste functie moet niet veel van zijn krachten hebben gevergd en liet hem alle tijd voor zijn voornaamste hobby, de literatuur. Hoffer leverde een grote bijdrage aan de Zeeusche nachtegael (1623), de bundel waarmee een groep Zeeuwse dichters een tegenwicht wilden bieden voor de Hollandse hegemonie in de letteren. In 1635 gaf hij (zijn naam inmiddels gelatiniseerd tot Adrianus Hofferus) zijn gedichten uit onder de titel Nederduytsche Poemata. Het is een vrij kostbare uitgave geworden, hier en daar met mooie gravures versierd, en alleen al de titel getuigt van ambitie: niemand minder dan de destijds wereldberoemde Daniel Heinsius had (in 1616) zijn eigen gedichten onder die titel laten drukken. Het boek bevat een programmatische voorrede, waarin Hoffer de poëzie, mits op de juiste wijze gebruikt, verdedigt als een waardevol instrument voor de vorming van burgers en christenen.
Zijn eigen gedichten willen dan ook vooral leerzaam en stichtelijk zijn. Het zijn vaak meditaties naar aanleiding van wijze spreuken uit de klassieke en christelijke traditie. Wat de vorm betreft sloot Hoffer, zoals hij met de titel ook al aangaf, aan bij de moderne renaissancepoëzie van Heinsius en P.C. Hooft: epigrammen (ook in het Latijn), lof- en andere gelegenheidsgedichten, en een grote collectie emblemen, het modegenre van destijds waarin woord en beeld op `zin-volle’ wijze gecombineerd werden. De prenten in Hoffers Nederduytsche Poemata, deels van de hand van Crispijn van de Passe Jr, vertonen vaak herkenbare plaatsen en gebouwen in en om Zierikzee.
Hofferus presenteerde zichzelf als dichter weinig vleiend als `een gans onder de zwanen’, en hij is al spoedig geheel vergeten. Maar hij was een geleerd en ontwikkeld man, die een voor die tijd omvangrijke bibliotheek verzamelde (1150 boeken) en een grote kunstcollectie, en correspondeerde met de belangrijkste geleerden van zijn tijd. Als belijdend lid van de gereformeerde kerk verafschuwde hij alles wat rooms-katholiek was, met name ook de beeldendienst. Toch protesteerde hij tegen de vernieling van beelden in de St. Jan in Den Bosch na de verovering van die stad in 1629. Die beelden, zo schrijft Hoffer, verdienen het `ongeschent bewaart te werden, soo voor dese eeuw, als onse nakomelingen’. Het ging Hoffer daarbij niet om het cultuurgoed: hij wilde dat `de roomsgezinden’ goed konden zien hoe groot hun dwaling was. Maar het blijft intrigerend dat hij zijn standpunt toelicht met een paar fraaie prenten van de gewraakte beelden!
Verder lezen
W.J. op ’t Hof e.a., 1993. Adrianus Hofferus (1589-1644). Drie opstellen […] en een bloemlezing uit zijn Nederduytsche Poemata.
Els Stronks, 2012. `Grenzen en barrières in de tekstuele cultuur van de tolerante Republiek.’ De zeventiende eeuw 28.