1585 – val van Antwerpen: vandaag de dag vormt zo’n jaartal vooral droge schoolkost. Natuurlijk, de inname van de stad door de Spanjaarden had grote economische gevolgen en werd een kantelpunt in de Opstand: vanaf dit jaar nam het Noorden definitief de leidende positie over van het Zuiden. Maar toen vormden de gebeurtenissen een onvoorstelbaar drama voor duizenden mensen. De meesten daarvan zijn voorgoed zonder stem, maar er zijn uitzonderingen. Jacob Duym (1547-vóór 1624) is één van hen. Hij was, als aanvoerder van een vendel voetvolk dat vocht aan de zijde van Oranje, betrokken bij de gevechten. Duym moet het kanongebulder hebben gehoord, het gegil van de stervende paarden, de verstikkende rook van de brandschepen hebben ingeademd. Het liep desastreus af. Duym werd gevangen genomen en gekerkerd onder erbarmelijke omstandigheden. Toen hij na tweeëntwintig maanden eindelijk vrijkwam was hij blijvend oorlogsinvalide.
Duym, telg uit een welgesteld Leuvens geslacht, had in het Zuiden voorlopig niets meer te zoeken. Hij nam zoals velen de wijk. Hij vond in 1586 een nieuwe plek in Leiden, waar hij zijn talenten als schrijver begon te ontplooien. Hij ging in eerste instantie toneel schrijven voor de Leidse rederijkers. Hij maakte opmerkelijke spelen waarin traditionele elementen worden gecombineerd met moderne inzichten over toneelinrichting en navolging van klassieke bronnen, onder andere een bewerking van de Troades van Seneca, met een voorwoord waarin hij uitlegt hoe de dramatische effecten van de moord op de kleine Astyanax zo heftig mogelijk geënsceneerd kunnen worden.
In 1600 bundelde hij zes spelen onder de titel Spieghel-boeck. Zes jaar later volgt een verzameling stukken over de Opstand. Dit Ghedenck-boeck telt twee allegorische spelen en vier historische stukken. Duyms belang voor het historische drama (hij is eerder dan Hooft) is daarmee veel groter dan meestal wordt erkend. Duym dramatiseerde het ontzet van Leiden, de moord op Oranje, de inname van Breda met het turfschip, maar ook de val van Antwerpen. Hij bracht dus een deel van zijn persoonlijke geschiedenis op de planken, maar het paste niet in die tijd om dat aspect centraal te stellen. Liever toonde Duym de gebeurtenissen in een groter kader. De val van Antwerpen was voor hem een straf van God, maar niet het einde. Hij hoopte dat de Oranjes uiteindelijk de gehele Nederlanden zouden bevrijden.
Duym lijkt met zijn boek te ageren tegen de onderhandelingen over het Twaalfjarig Bestand, dat er toch kwam. In die tijd is hij – in elk geval tijdelijk – teruggekeerd naar het zuiden om te proberen zijn bezittingen veilig te stellen. Hoe het met hem is afgelopen is onduidelijk, hij verdwijnt alsnog in de geschiedenis.
Verder lezen
Johan Koppenol, 2001. ‘Jacob Duym en de Leidse rederijkers.’ In: neerlandistiek.nl 01.11.
H. Duits, 2001. ‘Om de eenheid en vrijheid van de gehele Nederlanden: Jacob Duyms Ghedenck-boeck (1606) als politiek manifest.’ In: Voortgang 20.