MENU
Door Ton van Strien

Constantijn Huygens

De onvermoeibare

`Eerste raad en rekenmeester van Zijn Hoogheid de Prince van Oranien’. Het staat niet voor niets prominent op de titelpagina van Huygens’ verzamelde Nederlandse gedichten, die onder de titel Koren-bloemen voor het eerst verschenen in 1658. De boodschap is helder: meer dan duizend bladzijden poëzie van iemand met zo’n gewichtige functie! Huygens zegt het ook zelf met zoveel woorden, iets te vaak misschien naar onze smaak: die gedichten zijn niet meer dan de bloemetjes die tussen het nutte graan opkomen, het overschot van mijn tijd, een liedje tijdens het werk, mijn dromen overdag.

Dichter was Constantijn Huygens (1596-1687) alleen in zijn `ledige uren’, zoals de titel van een eerdere bundel ook luidde. Maar wel een bijzonder dichter, en dat wist hij; een dichter met een missie, `onverzoenlijk gebeten’ op `de lamme, laffe lijm van het dagelijkse rijm’. Hij wilde zijn lezers meer geven dan mooie woorden. Hij wilde ze laten zien dat de men de zomerdagen `langer hoopt dan heeft’; dat de jaren van een mensenleven `komende verdwijnen’; hij kon in een vlekkeloos rijmend betoog bewijzen dat het onmogelijk is een samenhangend betoog op rijm te schrijven. In zijn beste gedichten dwingt hij zijn lezers net zo te denken als hijzelf, vol verbazing over een wereld die van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt.

Overigens hebben die meer dan duizend bladzijden `korenbloemen’ wel meer – of zo men wil minder – te bieden, maar de bundel weet toch heel vaak te verrassen, ook met gedichten die op het eerste gezicht niet meer zijn dan vrolijk berijmde brieven aan familie en vrienden, of goedbedoelde preken op rijm. De helft wordt ingenomen door `sneldicht’, Huygens’ term voor epigram. Voor dat genre was vanouds geen onderwerp te min en de invallen, woordgrapjes, anecdotes over zwangere bruidjes, al dan niet opgehangen dieven en scènes tussen `Claes en Trijn’ volgen elkaar dan ook in hoog tempo op. Maar de uitvoering verraadt opnieuw literaire ambitie, en volgens hemzelf was Huygens met zijn epigrammen `aardig wat dichter bij de klassieken gekomen dan die slappelingen die niet eens een titel kunnen bedenken en schrijven “Van een man die een kwade vrouw had”, om dan te beginnen met: “Daar was er eens een man, die had een kwade vrouw.”’ Het voorbeeld herinnert pijnlijk aan de puntdichten van zijn goede vriend Jacob Westerbaen. Zo moest het dus niet, en Huygens liet zien hoe het wel moest. Hij bedacht de zijne `te paard, in de koets, tijdens slapeloze nachten’ en schreef ze vervolgens achter elkaar op, tot wel tien op een dag. Tijdverspillen was niets voor hem; naar bed gaan stelde hij liefst zo lang mogelijk uit. Hij overleed in zijn 91e jaar, op een Goede Vrijdag. Hij zou er, zoals zijn biograaf Leen Strengholt al eens gezegd heeft, beslist een epigram aan hebben gewijd.

Verder lezen

Constantijn Huygens, 1892-1899. De gedichten. Ed. J.A. Worp. 9 delen.

Constantijn Huygens, 1911-1917. De briefwisseling. Ed. J.A. Worp. 6 delen.

Constantijn Huygens, 1987. Mijn jeugd. Ed. C.L. Heesakkers.

Constantijn Huygens, 2003. Mijn leven. Verteld aan mijn kinderen. Ed. Frans Blom.

Terug naar de artikelen