De auteur van Uyt-heemsen oorlog, ofte Roomse mintriomfen, van M. V. H. Hr. van Cl. (1651) mag de eerste principiële libertijn uit de Nederlandse literatuur heten. Van de Merwedes (1613-1664) boek bevat een verslag van de vele erotische avonturen van de verteller gedurende de drie jaar dat hij als een soort balling in Rome verbleef. In Nederland was hij afgewezen door de ‘wrede Amarillis’, een nichtje, waarschijnlijk onder druk van haar vader. Nu haalt hij de schade in op een choquerende manier. Een lange rij jonge tot zeer jonge meisjes passeert de revue, soms aangeboden door de moeder zelf, soms via een koppelaarster verworven. De amourettes zijn meestal kort van duur maar een enkele keer heeft hij een wat langere relatie, zoals die met de tien- of twaalfjarige Agnola. Pas na een jaar waagt hij een eerste ‘aanval’ en een paar maanden later een tweede. Inmiddels zijn ook nog enkele andere meisjes ontmaagd en zijn er andere avonturen beleefd, onder andere in gezelschap van de ‘bentveughels’, de club van in Rome vertoevende schilders. Alles wordt precies gedateerd en vaak ook van een plaatsaanduiding voorzien. Dergelijke verhalende mededelingen zijn vervat in soms lange Italiaanse opschriften zodat een eenvoudige Nederlandse lezer er geen genoegen aan kan beleven. De bundel, een combinatie van erotische autobiografie en schelmenroman, is duidelijk bedoeld voor een ‘elitair’ publiek, primair zelfs Van de Merwedes eigen reismakkers. Dat elitaire publiek wordt ook aangesproken in het voorwoord. Scarron wordt aangehaald, Petrarca in het origineel geciteerd en een passage van Horatius wordt geparodieerd. De inhoud is een bestrijding van de macht van de heersende opinie bij wie de rede ver te zoeken is. Men moet voor zichzelf durven denken. Het tweede onderdeel is juist een pleidooi voor de natuur. Het is de natuur die ons tot seks drijft. Daarom moet men niet, zoals zoveel christenen willen, het eigen lichaam haten. En wie het liever van Paulus horen wil: het is beter te trouwen dan te branden (1 Kor. 7:9).
Het boek viel bij de overheid niet in goede aarde en in de provincie Utrecht werd het naar het schijnt zelfs verbrand. Wilde Van de Merwede – via zijn opvallende initialen natuurlijk meteen herkenbaar als auteur – ooit nog een publieke functie vervullen, dan moest hij berouw tonen. Dat deed hij in een tweede bundel Geestelyke minnevlammen (1653). Een sterk erotisch aangezette bewerking van het Hooglied, psalmberijmingen waarin een oom, kennelijk de vader van Amarillis, als een hypocriet en eerrover wordt neergezet en andere ambigue teksten doen vermoeden dat werkelijk berouw over de libertijnse levenswijze ontbreekt en wraak nu de boventoon voert. Gelukkig is er een legertje vrienden dat in drempeldichten niet moe wordt de nieuwe vroomheid van hun vriend te prijzen. Het hielp allemaal niet. Van de Merwede nam noodgedwongen dienst bij de VOC en stierf op 3 maart 1664 op zee voor de Zuidkust van Vietnam. Pas ver in de twintigste eeuw werd er weer aandacht aan hem besteed.
Verder lezen
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 1989. `De poetica van een libertijnse zelf-voyeur.’ De nieuwe taalgids 82.
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 1992. `De geestelijke (?) minnevlammen van Matthijs van der Merwede van Clootwijk.’ De nieuwe taalgids 85.