De grootste verzameling moppen die ons uit de zeventiende eeuw is overgeleverd is afkomstig van een Haagse advocaat, Aernout van Overbeke (1632-1674). Hij geldt tevens als een van de belangrijkste komische auteurs van dit tijdvak.
Van Overbeke leidde een bohemien-achtig leven en maakte daarbij veel schulden. Om aan zijn schuldeisers te ontkomen, trad hij in 1668 in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie, die hem uitzond naar Batavia. Van daaruit schreef hij een komische brief aan zijn vrienden, die verhaalde over zijn zeereis naar de oost. Deze brief werd in 1671 uitgegeven als de Geestige en vermaeckelijcke reys-beschryving naar Oostindiën. Met dit prozawerk, vol zelfspot en seksuele toespelingen, vestigde Van Overbeke zijn naam als humorist.
In 1672 keerde Van Overbeke terug naar de Republiek, waar hij zich vestigde in Amsterdam. Twee jaar later overleed hij. Zijn verzameld werk werd in 1678 uitgegeven onder de titel De rym-wercken. Hierin stonden, naast de eerder apart gepubliceerde reisbrief, gedichten, liederen en tafelspelen (korte toneelstukken voor bij feestelijke diners), alle in de voor Van Overbeke typerende spottend-humoristische stijl.
Van Overbekes moppenverzameling bestaat uit vijf handgeschreven bundels met in totaal een kleine 2500 grappen. De thema’s van deze grappen zijn weinig verrassend. Seksualiteit en het huwelijk komen veel terug, evenals verwijzingen naar de actualiteit, bekende personen en de kerk. Eén van moppen speelt zich af op zee. Als bij een storm iedereen zijn zwaarste pak overboord moet gooien, gooit een man zijn vrouw overboord, naar eigen zeggen omdat hij geen zwaarder heeft. In een andere mop moedigen een vader en moeder hun kinderen aan om veel kaas te eten, ‘want dat sluit de maag’. Even later in de tuin klimt de dochter op een ladder en haar broertje kijkt onder haar rok. Hij rent dan naar vader en zegt: ‘Vader, susje moet geen kaas gegeten hebben, want haar maag is nog niet gesloten.’
Pas in de late twintigste eeuw kwam deze verzameling, officieel bekend als de Anecdota sive historiae jocosae, in de openbaarheid en verscheen er een eerste gedrukte versie. Sindsdien geldt ze als een unieke ingang in de Nederlandse humorcultuur van de Gouden Eeuw. De verzameling wordt gezien als de neerslag van de grappen waarmee Van Overbeke en zijn kompanen zich op hun vele avonden in de kroeg vermaakten.
Verder lezen
Aernout van Overbeke, 1993. Geestige en vermaeckelijcke reys-beschryving naer Oost-Indien. Ed. Werkgroep van Utrechtse neerlandici.
Rudolf Dekker, 1995. `Autobiografische humor in de ‘Anecdota’ van Aernout van Overbeke.’ De Zeventiende Eeuw 11.