Toen Jacob Cats (1577-1660) na een lang en werkzaam leven op 12 september 1660 op Sorghvliet, ruim 82 jaar oud, de laatste adem uitblies viel er een literaire reus. Vele tijdgenoten lieten zich gelden in rouw- en lijkdichten en grafschriften; Haagse uitgevers hadden het er druk mee. Een onbekende verzamelaar vergaarde zoveel mogelijk van deze losse bladen, allemaal vol lof over de overledene, maar hij noteerde ook het volgende spotversje dat rondging (gefluisterd werd dat het van Huygens was):
Grafschrift voor den Here Jacob Cats, Ridder, etc.
Hier onder leijt een man, een man die in zyn leven
Heeft ik en weet niet hoe, ‘k en weet niet wat geschreven;
En des al niet te min, wat dient’ er meer geseyd?
’t Is Cats, de Ridder Cats, die hier begraven leyt.
Het oordeel over de dichter Cats is eigenlijk nooit onverdeeld positief geweest. Toen het Panpoëticon Batavûm werd ingericht kon hij in elk geval nog rekenen op ruime waardering, voor zijn heldere stijl, zijn gladde alexandrijnen en zijn nuttige levenslessen. Een eeuw later raakte zijn reputatie in een vrije val en werd hij vooral de dichter van, inderdaad, stoplappen, gebrek aan kernachtigheid en neiging tot eindeloze herhaling en moest vooral ook zijn persoonlijkheid het ontgelden.
De tumultueuze waarderingsgeschiedenis vertroebelt sindsdien de onbevangen blik op Cats’ werk. Dat is niet erg, het hoort onvervreemdbaar bij zijn verhaal. Het verhaal zelf blijft intussen rijk genoeg: de zoon uit een niet erg vooraanstaand Zeeuws stadje die opklom tot de positie van raadpensionaris, een fortuin vergaarde en bovendien de meest gedrukte en vermoedelijk ook meest gelezen dichter van de Gouden Eeuw werd. En latere oordelen ten spijt: ook dat is te begrijpen. Zijn Nederlandstalige debuut Silenus Alcibiades (Minne- en Sinnebeelden) uit 1618 is een buitengewoon rijke en inventieve embleembundel, zijn Spiegel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt een schatkamer van spreekwoorden en wijsheden, zijn Trou-ringh een staalkaart van vertelkunst – en er is veel meer, zoals een aantrekkelijk toneelstuk. Het maakte Cats inderdaad geliefd – de weergaloze illustraties die Adriaen van de Venne maakte droegen daar overigens niet weinig aan bij. En ook in zijn late werk zit nog vernieuwing: een berijmde autobiografie in het Nederlands (Twee-en-tachtigjarig leven) was eigenlijk nog niet vertoond. Cats zelf heeft zijn verzameld werk bij leven zorgvuldig uitgegeven, de eerste keer in 1655, en een uitgebreidere versie in 1658. Alle de wercken zijn een monument – daar doet de graffiti uit later eeuwen weinig aan af.
Verder lezen
Jacob Cats, 1862. Alle de werken. Twee delen.
Jacob Cats, 1996. Sinne- en minnebeelden. Ed. Hans Luijten.