Op de Afbeelding van den Heere Joannes Vollenhove.
I.
Dit ’s Godts Orakeltolk, de Haagsche Boetgezant,
De schrandre Vollenhove, in Dichtkunst diep ervaaren.
Hij boude kunst en taal. Zijn hemelsch vlug verstandt
Zong ’t Kruistriomfgezang van Euangeliesnaaren;
En hoe heldt Willem met de zege in ’t harnas blonk,
Waarvoor die Vorst hem zelfs zijn gouden beeltnis schonk.
II.
Dit ’s Vollenhove, dit ’s de Haagsche Guldemont,
Die wakkre Bijbeltolk; een Noortstar der Poëten,
In Dichtkunst uitgleert: en van Gods geest bezeten,
Ontvoude hij Gods Kerk, en Oude en Nieuw Verbondt;
Of kneedde ’t zondig hart, en deed alle ondeugd zwichten,
Door zijne Boetbazuin, en Kruistriomfgedichten.
III.
Dit is de Guldemont, ’t is Vollenhove, een Licht
Den Christenkerke: in taal en dichtkunst diep ervaaren.
Wie zong ooit hooger toon dan ’t Kruistiomfgedicht?
De kerstof rolde alleen niet van ’s Mans gouden snaaren:
Hij boude in zijn gedicht Vorst Willems Krijgstrofeen;
Die hem zijn borstbeelt schonk, in dierbaar goud gesneên.
Joan Vermeulen (1739), Arnoud van Halen’s Pan Poëticon Batavûm verheerlijkt, 192-193.