Joan van Paffenrode werd in 1618 in Gorcum geboren als zoon van de lokale drost Jacob van Paffenrode en Wilhelmina van Arkel, die uit een oud adellijk geslacht stamde. Hij maakte carrière in het leger: als kapitein nam hij deel aan veldtochten van Frederik Hendrik; uiteindelijk werd hij commandant van een regiment. Op 24 mei 1673 sneuvelde hij bij het beleg van Maastricht, één dag vóór d’Artagnan. Die kreeg daar een standbeeld, Paffenrode niet.
De dichtende militair schreef drie toneelstukken: één pseudo-historisch treurspel en twee tamelijk platte kluchten (hij duidt ze zelf aan als ‘boertige comoedie’). Paffenrode beheerste het Latijn en Grieks uitstekend: hij maakte naam met een vertaling van Ovidius’ Metamorfosen boek 13 (Wapen-twist tusschen Aiax en Ulysses, 1664) en een boek over de krijgshandeling in de oudheid (Der Griken en Romeynen krygs-handel: ofte Beschrijvinge van de Griekse en Roomse land-militie, 1675) waarvoor hij voornamelijk klassieke bronnen gebruikt. Zijn verzamelde gedichten bevatten verder gelegenheidslyriek: bruiloftsverzen vol schunnige toespelingen en gedichten over de oorlog. Tenslotte een groot aantal epigrammen, deels vertaald uit Martialis. Een veelzijdig dichter dus, met een aantrekkelijk oeuvre.
Zijn treurspel Den onder-gang van ionk-heer Willem van Arkel (Gorkum, 1662) speelt tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Arkel is een speelbal tussen Beieren en Gelre. In de laatste week van november 1317 belegert de zestienjarige gravin Jacoba van Beieren de stad, waar Willem van Arkel zich verschanst heeft. Zij wordt verliefd op haar vijand, en als hij sneuvelt is zij radeloos verdrietig. Deze intrige klinkt onwaarschijnlijk, maar Paffenrode baseert zich op de lokale geschiedenis die Abraham Kemp kort daarvoor gepubliceerd had.
Zijn kluchten gaan allebei over de gevolgen van een mésalliance: in de Klucht van Sr. Filibert genaemt Oud-Mal (1657) dingt een grijsaard naar de hand van een jonge vrouw, in De bedroge girigheyd ofte Hopman Ulrich (1661) is een grijsaard erin geslaagd een meisje te trouwen dat ongewenst zwanger van een ander was geworden. Hij moet dan machteloos toezien hoe zij overspel pleegt. In beide stukken keert de dame zich met geweld tegen de oude man, en weet zij daarbij ook diens knecht in haar complot te betrekken. Zowel Filibert als Ulrich worden vernederd en door iedereen in de steek gelaten.
De twaalfde druk van zijn verzamelde gedichten verscheen in 1711, van zijn drie toneelstukken zijn 56 edities bewaard. Sinds 1711 is hij nauwelijks nog gelezen, omdat zijn soldatenhumor niet meer gewaardeerd werd.
Verder lezen
J.A. Worp, 1881. `Joan van Paffenrode.’ Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 1.