Grote kunstenaars sterven ellendig, in eenzaamheid en armoede. Ook de laatste dagen van P.C. Hooft (1581-1647) moeten uiterst treurig zijn geweest. Al enige maanden voelt hij het einde naderen, moe en kreupel van de jicht. Toch sleept hij zich naar het verre Den Haag om Frederik Hendrik zijn laatste eer te bewijzen. Met een broos gestel zal Hooft op 10 mei 1647, vanaf de kant van de weg, de lange lijkstoet richting Delft hebben zien trekken. Er is geen kracht meer om huiswaarts te keren en ruim een week later bezwijkt het afgematte lichaam aan buikloop en koorts. De lijkrede die de jonge Geeraert Brandt opstelt en laat voordragen in de Amsterdamse Schouwburg – een noviteit! – , toont het besef dat een groot literair talent is gestorven.
Voor Hooft zelf zou dat talent vooral in de Nederlandsche Historiën hebben gelegen, het werk waaraan hij in de laatste twintig jaar van zijn leven nagenoeg alle vrije tijd afstond. Al tien jaar eerder ging hij zich voorbereiden op de vaderlandse geschiedschrijving in zijn moedertaal, eerst door zich te oefenen in de stijl ervan, met een biografie van de grote Franse vorst Hendrik IV. Iets later begint hij materiaal te verzamelen en zal het (her)lezen en vertalen van Tacitus zijn historische blik verruimen.
De periode van onbezorgde, jong-dichterlijke creativiteit die prachtige sonnetten had voortgebracht, velddeuntjes, liefdespoëzie en speelse liedjes, laat hij dan achter zich. Dat geldt ook zijn toneelwerk. Vanaf 1628 spant hij zich vol overgave in om de geschiedenis van de Opstand te vertellen, hoe slecht het werk soms ook vlot en hoe moeizaam bronnen zich ook aan hem willen openbaren. Maar het besef van maatschappelijke noodzakelijkheid drijft hem voort. De tragedie, hoe meesterlijk Geeraerdt van Velsen (1613) en Baeto (1617) ook zijn, acht hij minder goed in staat om het land bij dreigende scheuring of zelfs burgeroorlog te dienen. Als bestuurder voelt hij de verantwoordelijkheid om krachtiger, directer en efficiënter collega-bestuurders inzicht en advies te geven. Als literator openbaart hij hun op meesterlijke wijze het historische verhaal van de Opstand, hoe het land in gezamenlijkheid de vijand tegemoet was getreden, hoe tegenslagen geen wig hadden kunnen drijven tussen wat hen bond en bindt. De dichter, met alle talenten die zich al in zijn jeugd hadden gemanifesteerd, blijft in hem,
In sterke uytdrukkingen der zaken met de woorden,
Zoo die Natuur’lyk, en Ziel-roerende behoorden,
Hoogdravend uytgevoerdt, […], in wat stof, Herts-togten, Tyd, of Staat. (Bidloo)
De Historien stijgen ver uit boven wat elders op dit terrein rondgaat. Het beeldrijke, doorwrochte taalgebruik laat de lezer huiveren en oordelen. De literator verklaart en onderbouwt, brengt verbanden aan en schetst de achtergronden. Een nabij verleden herleeft.
Verder lezen
P.C. Hooft en Samuel Coster, 2004. Warenar. Ed. Jeroen Jansen.
P.C. Hooft, 2005. Geeraardt van Velsen, Baeto. Ed. Henk Duits.
P.C. Hooft, 2007. Nederlandse Historiën. Een keuze uit het grote verhaal van de Nederlandse Opstand. Ed. Frank van Gestel e.a.
P.C. Hooft, 2012. De gedichten. Ed. Johan Koppenol e.a.
- Strengholt, 1986. `Over de Muiderkring.’ In: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek.