Over Jan de Regt (1665-1715) is bar weinig bekend. Hij was de oudste zoon van Michiel Michielsz de Regt, zeilmaker, en Lijsbet Jans van Riet, een bakkersdochter. Het gezin De Regt woonde in de Jordaan, waar Jan in de Noorderkerk werd gedoopt, en later op de Waal (de Kromme of de Oude, dat is niet duidelijk). Toen Jan de Regt zich in 1694 als poorter van Amsterdam inschreef, gaf hij als beroep ‘koopman’ op. Dat is een vage aanduiding, die van alles kan aanduiden, van winkelier tot internationaal handelaar.
Dichten, ‘daar tot mijnent de schoorsteen niet van rookt’, zo schreef hij, deed hij alleen ‘tot tijdkortinge’. Hij was dus uitdrukkelijk geen broodpoëet, maar een vrijetijdsdichter. Zijn oeuvre is klein: gelegenheidsgedichten, een ‘Lof van Amsterdam’, een klucht (De nachtwachts) en een aantal ‘Gezangen’, meest over alledaagse onderwerpen, zoals ‘Knorhanen gegeten’, ‘Waar schuil ik voor de lonken’, en ‘Al ’t gedruis aan ons huis’. Die ‘Gezangen’ waren in feite liedjes, te zingen op toen bekende wijsjes als ‘En de bok sprong op het geitje’. Voor de zangwijs van sommige andere, zoals de ‘Vechtzang’ (lofdicht op de Vecht), verwijst De Regt naar de composities van ‘Sr. Andreas Parchem [= Parcham], voornaam Muzikant’. Een enkele keer leende zijn dichterspen zich voor actualiteiten, zoals de dood van Maria Stuart (1695) en de slag bij Oudenaarde (1708).
Enig rumoer ontstond na De Regts lange gedicht Slechten tyd (1711), waarop Jan van Gijsen een tegengedicht schreef onder de titel Goeden tyd. Een pamflettist beweerde dat de heren een ‘poëtenstrijd’ waren aangegaan. Maar Van Gijsen bestreed dat heftig. Nimmer, betoogde hij, ‘was ik vijand van De Regt./ Die heer deed mij nooit kwaad met werken noch met woorden,/ ’k deed zond’ zo ’k zei dat ’k ooit iets tot ’s mans laster hoorde./ Ik ken zijn goed gedrag en roem zijn poëzij,/ die ook wel tienmaal zo goed is als die van mij’. De Regt heeft zich in dezen helaas stil gehouden.
Jan de Regt overleed als ‘jongman’ ofwel vrijgezel in de Sint Jansstraat, een zijstraat van de Warmoesstraat.
Verder lezen
Lode Baekelmans, 1920. Oubollige poëten (p. 129-143).
Gerrit Komrij, 2002. Drekpoëten.