De geschiedenis van het Panpoëticon Batavûm
Het ontstaan van een opmerkelijk project
Rond de eeuwwende 1700 begint de Amsterdamse schilder en graveur Arnoud van Halen (1673-1732) met een opmerkelijk project. Anders dan veel van zijn tijdgenoten verzamelt hij geen fossielen, stenen, munten of boeken, maar begint hij met het bijeenbrengen van de portretten van Nederlandse dichters en dichteressen.
Kleine portretjes
Van Halen schildert de portretten op kleine metalen plaatjes van 9,5 x 11 cm. Op de achterzijde schrijft hij de namen van de desbetreffende dichter of dichteres.
Vergulde Lauwerkransen
Hij plaatst de portretten in vergulde lijstjes in de vorm van een lauwerkrans. Een rechthoekig cartouche aan de onderzijde biedt ruimte voor een kleine strook perkament waarop de naam de geportretteerde dichter staat geschreven.
Vrouwen en vlamingen
Bij zijn keuze van auteurs beperkt Van Halen zich niet tot dichters uit de Noordelijke Nederlanden. Hij streeft naar een nadrukkelijk inclusieve canon waarin eveneens ruimte is voor poëten uit de Zuidelijke Nederlanden zoals Willem Ogier. Daarnaast neemt hij ook diverse schrijvende vrouwen op in zijn verzameling
Een veilig onderkomen
De verzameling groeit explosief en telt binnen enkele jaren al meer dan honderd portretten. In 1719 geeft Van Halen zijn goede vriend Simon Schijnvoet (1652-1727) de opdracht tot het ontwerpen van een houten kabinet waarin de portretten veilig kunnen worden opgeborgen.
Beelden op kabinet
Zoals veel van de populaire kunst- en rariteitenkabinetten bevat het kabinet talloze liggende lades waarop de portretten bevestigd kunnen worden. Om het kabinet luister bij te zetten, boetseert Van Halen drie beelden. Op de nok van de de accoladevormigen plaatst hij het beeld van Apollo, de god van de dichtkunst, en voor de nissen vervaardigt hij standbeelden van Melpomene en Thalia, de muzen van de tragedie en de komedie.
Houten plateaus
In het kabinet zijn tientallen houten plateaus geplaatst. Elk plateau bevat elf portretten in chronologische volgorde. Telkens wanneer een bezoeker een plateau uit het kabinet lichtte kreeg hij of zij een stukje uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis te zien.
Lambert Bidloo publiceert het Panpoëticon Batavûm
In 1720 verschijnt bij de Amsterdamse drukker Andries van Damme het vuistdikke lof- en leerdicht Panpoëticon Batavûm. De auteur is de bejaarde apotheker en dichter Lambert Bidloo, die met zijn lofdicht de naam Panpoëticon Batavûm (‘alle Nederlandse dichters’) verankert.
Een levendige receptiecultuur
Met het voltooien van het houten kabinet en de publicatie van Bidloos lofdicht komt de levendige receptiecultuur rond de verzameling op gang. Onder de talloze tijdgenoten die in de loop van de achttiende eeuw hun lof zouden zingen op de verzameling, is ook de vooraanstaande Amsterdamse schouwburgdirecteur Balthazar Huydecoper. Van zijn hand ziet in 1723 het gedicht Panpoëticon Batavûm. Kabinet van meest alle de Nederlandsche Dichteren, konstig geschilderd door den Heer Arnoud van Haalen het licht.
Een nieuwe eigenaar
Als Arnoud van Halen in 1732 onverwachts overlijdt, komt het Panpoëticon Batavûm op de markt. Op de voormiddag van 15 oktober gaat het kabinet onder de hamer. De nieuwe eigenaar is de Amsterdamse makelaar en kunstliefhebber Michiel de Roode (1685-1771). Hij koopt de verzameling voor het niet geringe bedrag van honderd dukaten.
Een allegorische schildering
De Roode verzoekt de vooraanstaande kunstschilder Jacob de Wit om het kabinet op te luisteren met een schildering. De Wit voorziet de binnenzijde van de kastdeur van een passende allegorische grisailleschildering waarop de dicht- en schilderkunst met elkaar verenigd worden.
Ware trekpleister
In huize De Roode wordt het Panpoëticon Batavûm een ware trekpleister voor literatuurminnend Nederland. Hij verzamelt talloze lofzangen op het kabinet en de geportretteerde auteurs.
Arnoud de Jonghe wordt eigenaar
Na bijna veertig jaar het kabinet in zijn bezit te hebben gehad, gaat De Roode tegen het einde van zijn leven op zoek naar een nieuwe eigenaar voor het kabinet. Zijn verwoede poging een kunstminnende evenknie te vinden, slaagt echter niet. In 1771 blijft het Panpoëticon, tot grote verbazing van enkele tijdgenoten, onverkocht. Arnoud de Jonghe, vermoedelijk een familielid van De Roode, neemt het kabinet onder zijn hoede. In de korte periode dat hij het kabinet in handen heeft, voegt De Jonghe drie portretten aan de verzameling toe.Hieronder bevindt zich ook de afbeelding van de populaire schrijfster Betje Wolff. Lang kan hij echter niet van het Panpoëticon genieten. Amper een jaar later overlijdt ook De Jonghe en komt het kabinet opnieuw op de markt.
Een onderhandse verkoop
Ditmaal is de interesse in de opmerkelijke verzameling auteursportretten groter. Nog voor de aangekondigde veiling van 7 juni 1772 wordt het kabinet aangekocht door een afvaardiging van het Leidse dichtgenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen. En nog diezelfde dag wordt het Panpoëticon op een kar geladen om nog diezelfde avond te kunnen worden getoond aan de ongeduldige thuisblijvers. Vanaf het moment dat het kabinet staat opgesteld in de vergaderzaal, zou het Panpoëticon een prominente rol gaan spelen binnen het genootschap.
Genootschappelijke glorie
Naar aanleiding van de aankoop worden diverse initiatieven ontplooid om de verzameling publiekelijk bekend en het middelpunt van genootschappelijke cultuur te maken. Het begint met de publicatie van de gedenkbundel Arnoud van Halen’s Pan poëticon Batavûm verheerlijkt, die in 1773 verschijnt en aan geïnteresseerden wordt aangeboden. Naast tientallen lofzangen omvat de bundel een korte geschiedenis van het kabinet en lijsten met geportretteerde auteurs.
Verkiezingstijd
Binnen genootschappelijke kringen groeit de wens om de toetreding van nieuwe portretten te systematiseren. Tijdens de jaarvergadering van 1789 wordt een wetsvoorstel geaccepteerd waarin wordt bepaald dat jaarlijks twee auteurs kunnen worden verkozen om bijgezet te worden in het Panpoëticon. Het genootschapsbestuur nomineert ieder jaar zes auteurs. Om partijdigheid te voorkomen worden de namen van de gelukkigen geschreven op een zeshoekig stembiljet waarmee de leden van het genootschap hun voorkeur kunnen laten blijken.
Genootschapsknecht Jan Klinkenberg krijgt een portret
Zo groeit de verzameling uit tot meer dan driehonderd portretten. In 1793 viert genootschapsknecht Jan Klinkenberg zijn vijfentwintigjarig jubileum in dienst van het genootschap. Als dank voor de jarenlange trouwe dienst krijgt Klinkenberg naast een erepenning een portret in het Panpoëticon. Zijn portret wordt in de onderste lade van het kabinet bij de sleutels neergelegd.
Rampjaar voor het Panpoëticon
Op 12 januari 1807 om kwart over vier in de namiddag treft het noodlot het Panpoëticon. Een schip tot de nok toe gevuld met buskruit ontploft nabij het Rapenburg. De Leidse binnenstad ligt in puin en ook de vergaderzaal van Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen is een ruïne. Het houten kabinet is een ravage, het grote beeld van Apollo is vergruisd en de stoffige vloer ligt bezaaid met portretten.
Een noodgedwongen aanbod
Het Leidse dichtgenootschap zal de klap nooit te boven komen. In 1809 besluit het in financieel in zwaar weer verkerende genootschap om het kabinet te verkopen. De verzameling wordt aangeboden aan Lodewijk Napoleon, de Franse koning van Nederland. Op advies van C.S. Roos, de directeur van het Koninklijk Museum, besluit de koning om niet in te gaan op het aanbod. Zodoende komt het kabinet opnieuw op de markt.
In huize Kluytenaar
In de jaren die volgen onderneemt het bestuur nog enkele vruchteloze pogingen om het kabinet te verkopen. Als de vlam van het genootschap in 1819 definitief gedoofd is, gaat het kabinet opnieuw onder de hamer. Het Panpoëticon komt in handen van Anthony Kluytenaar. Hoewel de verzameling door Kluytenaar bijeen wordt gehouden, blijft voor het eerst in de geschiedenis de deur van het kabinet gesloten: er worden niet langer nieuwe portretten aan de verzameling toegevoegd.
Winstbejag
Als na het overlijden van zowel Kluytenaar als zijn vrouw het kabinet in 1849 wederom wordt geveild, komt het Panpoëticon voor een prijs van f. 725,- in het bezit van ene kunsthandelaar Samson. Zijn wens tot winstbejag weegt zwaarder dan het feit dat de verzameling bijna anderhalve eeuw bijeen is gebleven. Hij verkoopt de collectie in delen door. Het houten kabinet wordt vermoedelijk brandhout.
Tegenwoordig: Het Rijksmuseum
Gedurende de negentiende eeuw raken de restanten van de portrettencollectie, die eens de trots van het Nederlandse literaire verleden vertegenwoordigde, verspreid over Europa. Aan het einde van de eeuw koop het Rijksmuseum een eerste partij aan in Venetië. In de eeuw die zou volgen, zouden steeds meer portretten (opnieuw) worden verzameld. Tweeëntwintig van de portretten zijn sinds de heropening van het Rijksmuseum te zien in de openbare opstelling.